Bij een zuiver cilindrisch rister is de holling zowel
aan
de voor- als aan de achterzijde gelijk. De lijn, die door
de punten van de diepste hollingen kan worden getrok-
ken wordt precies op de halve hoogte van het rister
door de diagonaal gesneden, fig. 21. De risterdiagonaal
is de verbindingslijn van het onderste punt aan de voor-
zijde van het rister met het verst uitstekende punt aan
de achterzijde. Bij een cilindrisch rister is dus de diep-
ste holling van het rister, gemeten vanaf de diagonaal
loodrecht op het rister, gelijk aan de diepste holling,
direct gemeten achter de schaar vanaf de onderzijde
naar de bovenzijde van het rister. Deze maat noemen
wij de hoogte van de holling, terwijl die van de diago-
naal lengte van de holling wordt genoemd. Bij een
schroefvormig rister valt de hoogte van de holling nooit
samen met de lengte van de holling.
De lengte van de holling ligt altijd achter de hoogte van
de holling. Hoe verder het punt van de lengte van de
holling naar achteren ligt en hoe dieper die is, des te
gevoeliger zal het rister zijn voor een hoge rijsnelheid.
De grond wordt dan overdwars weggeworpen. Voor
dit overdwars wegwerpen is dit punt minstens zo be-
langrijk als de stand van het rister t.o.v. het zooiijzer
gemeten langs risterdiagonaal.
Twee risters zijn even lang, bijvoorbeeld 90 cm en de
risters hebben gemeten langs de risterdiagonalen t.o.v.
de zooiijzers een even grote hoek, 37°. De holling van
het ene rister, gemeten vanaf de risterdiagonaal lood-
recht op het rister is 53 mm en de afstand van dit punt
tot het uiteinde van het rister is 30 cm. Bij het andere
rister is de holling eveneens 53 mm, maar het punt is
50 cm van het uiteinde gelegen. Het laatste rister zal
een hogere rijsnelheid verdragen dan het eerste. Naar-
mate deze lengte van de holling kleiner wordt, zal de
mogelijkheid om snel te rijden groter worden, ofschoon
dit op zware kleigronden niet altijd opgaat. Wordt daar-
bij de holling tot praktisch nul gereduceerd en het rister
heeft overdwars direct achter de schaar en ook aan de
voorzijde een behoorlijke holling, dan zal het rister de
zware kleigrond toch overdwars wegleggen. Dit komt,
omdat de door de holling vooraan gekromde grondbalk
het contact met het vlakke deel van het rister in de
richting van de diagonaal zal verliezen.
|
fig. 21-I Kenmerken van een cilindrisch
rister
Om hierin bij een dergelijk rister verbetering te brengen
zal het op zware kleigrond dwarser geplaatst moeten
worden. Dit kan met een spanschroef, die tevens als
steun tussen het rister en het zooiijzer dient te worden
verwezenlijkt, fig. 22. Deze stelmogelijkheid is helaas
niet altijd aanwezig. De risters zijn voldoende elastisch
om te kunnen worden gebogen. Deze stelmogelijkheid
kan niet alleen een verbetering in de ligging van de
ploegsneden, maar ook in de kering geven. Elk rister
heeft een risterdiagonaal met een bepaalde lengte die
een bepaalde hoek met het zooiijzer maakt, fig. 20.
Naarmate het rister bij een gelijkblijvende hoek langer
wordt zal het uiteinde van het rister verder van het zooi-
ijzer komen te liggen. De grondbalk wordt dus verder
weggebracht en naarmate het rister sterker gewonden
is zal dit verder wegleggen vooral aan de bovenkant
van de ploegsnede plaats vinden. Dit kan een goede
kering inhouden. De afstand van het zoolijzer tot het
|