Nederlandse index
Homepage
English index

 

 

 

fig. 28-I      Krachten, die de grond op een ploeg-
                  lichaam uitoefent

Het materiaal is meestal St 37, hoewel meer slijtvast
materiaal beter zou voldoen. Men last er daarom wel
eens een hak van verenstaal aan. Bij sommige ploegen
is de hak met bouten bevestigd en is dan tevens ver-
stelbaar.
De afstelling moet zodanig geschieden, dat het beves-
tigingspunt aan de zuil, afhankelijk van de ristervorm
en de grondsoort, 5-30 mm hoger ligt dan de schaar-
punten. De ploeg zal dan goed de grond in willen, fig.
15. Het is dan ook wenselijk om bij het vernieuwen van
een schaar ook steeds het zoolijzer weer op maat te
brengen, respectievelijk te vernieuwen.

de staarten van paardeploegen

De vorm van de ploegstaarten is zeer uiteenlopend; in
sommige streken prefereert men één, in andere twee
staarten.
Als materiaal wordt veelal St 37 gebruikt; bij fabrieks-
ploegen treft men vaak staarten van profielstaal aan.
Bij de afstelling moet men er op letten, dat de hand-
vatten op ± 80 cm hoogte komen. De staarten zijn in
verschillende gevallen verstelbaar, fig. 6.

op een ploeg werkende krachten

Op een ploeg werken zowel in de lengte, in de breedte
als in verticale richting krachten. De kracht, die door
de grond op het rister en de schaar wordt uitgeoefend,
werkt in alle drie richtingen, fig. 28.
De wrijving van het zoolijzer met de grond geeft een
reactiekracht in lengterichting. Het gewicht van de
ploeg geeft een kracht in verticale richting. Dit is ook
het geval met de steunkracht van de voor op het zool-
ijzer en de slof, doch deze is naar boven gericht.
De steunkracht van de voorwand op het zoolijzer werkt
in breedterichting. Al deze krachten kunnen tot een
resultante R worden samengesteld, die aangrijpt in een
punt W (weerstandspunt) op het rister. Dit punt W ligt
op ongeveer een kwart van de werkbreedte, gemeten

 

 

vanaf het zoolijzer en op de helft van de ploegdiepte.
Als voorbeeld de balansploeg van fig. 6. In het aan-
spanningspunt A werkt de trekkracht P in de richting
van het trekpunt T.
Indien de ploeg op diepte is en hij ploegt zonder dat
hij wordt vastgehouden, dan is er evenwicht tussen de
verschillende krachten.
De kracht R is daarbij tegengesteld aan de trekkracht
en beide liggen in een lijn. Er is dus inderdaad een
evenwichtstoestand.
Hieruit volgt, dat de ploeg zich altijd zo zal trachten in
te stellen, dat de punten W, A en T op een rechte lijn
liggen. Dit belangrijke punt komt bij alle ploegtypen
weer naar voren.

 

instelling balansploeg

Een balansploeg is afgebeeld in boven- en zijaanzicht
in fig. 6. De trekstang is scharnierend iets achter het
midden van de ploegbom bevestigd. Hij is aan de voor-
zijde in een geleider opgehangen, die in een gebogen
sleuf voor aan de ploegboom verstelbaar bevestigd is.
Door deze constructie is het mogelijk de trekstang zo-
wel heen en weer als op en neer te stellen.
Aan het uiteinde van de trekstang zit de trekhaak voor
het aanspannen van het paard of de paarden. Dit is het
aanspanningspunt A.
In dit punt grijpt de trekkracht P aan in de richting van
het trekpunt T op de borst van het paard.

 

breedteregeling

In fig. 29 is de instelling zo, dat de punten W, A en T
in het horizontale vlak in een rechte lijn liggen. In dit
geval zal de ploeg in de richting van de trekkrachtlijn
blijven ploegen. Indien echter één van deze punten zich
verplaatst, zodat de punten W, A en T niet meer op een
rechte lijn liggen, dan zal de ploeg zijn oorspronkelijke
baan verlaten. Het punt W kan zich bijvoorbeeld zijde-
lings verplaatsen, omdat de grondsoort op het perceel
sterk in zwaarte verschilt, dus iets waaraan men niets
kan veranderen. Het punt T kan door de paarden bij te
sturen tijdelijk zijdelings worden verplaatst, bijvoor-
beeld om een kromme voor weer recht trachten te
maken. Blijft dus het zijdelings verstelbare punt A, wat
dienen kan om de ploegbreedte te verstellen. Wij ver-
plaatsen bijvoorbeeld het aanspanningspunt A1 zijde-
lings naar A. De W A T-lijn vertoont nu bij A een
knik, die om het evenwicht te herstellen weer moet ver-
dwijnen. Hiervoor gaat de kop van de ploeg naar links,
waardoor de punt van de schaar eveneens naar links
gaat en de ploeg breder gaat ploegen. Dit gaat door tot
de schaarpunt weer min of meer evenwijdig aan de
vorige voor is en de W A T-lijn weer recht is.
Om smaller te ploegen wordt het punt A naar links ge-
steld, waardoor de kop van de ploeg naar rechts ge-
trokken wordt en de ploeg smaller zal gaan ploegen.
Men kan nu op de breedte-instelling nog een correctie
toepassen door de ploeg iets meer overbuik of overrug

vorige pagina <<<       Inhoud       >>> volgende pagina