Bij het in en uit het werk stellen draait de as van het
linkerwiel in zijn steunpunten op het raam. Op deze as
zijn armen bevestigd, waarvan de ene door middel van
een trekstang met het achterwiel is verbonden en de
andere door middel van een schroefspil direct of in-
direct met een arm op de as van het rechtervoorwiel,
fig. 35.
Daar het rechterwiel in de voor loopt, behoeft dit niet
zo ver naar voren te worden gedraaid als het linkerwiel.
Dit betekent, dat de linkerwielas bij het in of uit het
werk stellen meer graden moet draaien dan de rechter-
wielas. Om dit te bereiken wordt onder andere op de
linkerwielas een kortere arm dan op de rechter toe-
gepast, fig. 37. In transportstand helt de kruk AR1 naar
achteren terwijl de kruk CR loodrecht of iets naar voren
staat. Indien de linkerwielas over 76° verdraait dan
wordt de rechterwielas over slechts 41° verdraaid. Bij
de meeste ploegen maakt het linkerwiel een ongeveer
twee keer zo grote slag als het rechterwiel. Door de
afstand AC (= BD) korter of langer te maken wordt het
rechterwiel ten opzichte van het linkerwiel verplaatst,
waardoor de ploeg om zijn lengte-as draait en een
correctie op de vlakstelling wordt aangebracht.
Een aanhangploeg heeft een trekdriehoek, waaraan
wordt getrokken. De trekdriehoek bestaat uit een lange
en een korte trekstang en een dwarsstang, fig. 34. De
lange en de korte trekstang zijn scharnierend met de
dwarsstang verbonden. De dwarsstang is van een aan-
tal gaten voorzien, waardoor de twee trekstangen in de
breedte worden versteld. Daarnaast kunnen de lange
en de korte trekstang ook nog ten opzichte van elkaar
worden versteld. De dwarsstang kan bovendien hoger
en lager worden gesteld. De trekhaak is voor aan de
lange trekstang bevestigd.
aanspanning in het verticale vlak van de aanhangploeg
Indien een ploeg goed is afgesteld loopt hij evenwijdig
|
fig. 37-I Schema van het mechanisme, waardoor
de
rechterwielas bij het in- en uit het werk
stellen
over een kleinere hoek wordt ver-
draaid
dan de linkerwielas
aan de voor, waarbij de zijdelingse druk van het zool-
ijzer en de druk van de wielen op de grond niet te groot
mag zijn.
Zoals wij bij de aanspanning van de balansploeg al
hebben opgemerkt, zijn de krachten in het verticale vlak
met elkaar in evenwicht wanneer de punten W, A en T
op één rechte lijn liggen.
Bij een tweeschaarploeg zijn in beide ploeglichamen
een weerstandspunt aanwezig en wel W1 en W2, fig. 38.
Worden deze twee punten door een rechte lijn ver-
bonden dan ligt het weerstandspunt W van de gehele
ploeg precies midden tussen de punten W1 en W2, dus
tussen beide ploeglichamen. Bij een drieschaarploeg
zal het weerstandspunt van de gehele ploeg met dat
van het middelste ploeglichaam samenvallen. Het aan-
spanningspunt A ligt, omdat de trekdriehoek schar-
nierend is bevestigd op deze scharnieras, dus op de
verbinding dwarsstang-trekstang of dwarsstang-ploeg.
|