Nederlandse index
Homepage
English index

 

bewegingen en krachten in het horizontale vlak

De trekstangen van de hefinrichting kunnen zowel in het verticale als in het horizontale vlak bewegen. De kogels beschrijven hierbij uiteraard altijd een cirkelboog met als middelpunten de bevestigingspunten D en E, fig. 45 en 46.
In fig. 45 geldt BC = DE en DB = EC. Dit houdt in, dat DB en EC steeds evenwijdig zijn, dus dat de vierhoek BCDE een parallelogram is, waarbij de zijde BC de dwarsstang van de ploeg is.
Indien de ploeg zich naar links verplaatst bewegen de punten B en C langs cirkelbogen met D, resp. E als middelpunt naar B1 resp. C1. Doordat DB en EC gelijk waren is dat ook nu nog het geval, zodat B1 evenwijdig aan BC moet zijn. De ploeg heeft zich dus zijwaarts verplaatst en is daarbij steeds evenwijdig aan zijn beginstand gebleven. De ploeg zal dan ook op zijn nieuwe plaats voortploegen, waarbij er geen kracht optreedt, die hem in zijn oude baan wil terugvoeren. Dit betekent, dat de ploeg zijn werkbreedte niet automatisch bij verandering corrigeert. De fabrikanten hebben om de nodige corrigerende krachten wel te krijgen BC groter gemaakt dan DE, fig. 46. Nu lopen de trek-stangen niet evenwijdig, waardoor wordt veroorzaakt, dat B1C1 een hoek met BC maakt. Dit betekent, dat de ploeg bij het opzij gaan over een hoek a is verdraaid waardoor de punt van de schaar naar rechts wijst en de ploeg weer in zijn oorspronkelijke stand wil terug-keren. Met deze bevestiging worden afwijkingen in de werkbreedte dus automatisch gecorrigeerd, Hoe groter het verschil in lengte tussen BC en DE, hoe groter bij een bepaalde verplaatsing van de hoek a, dus hoe sneller de correctie zal geschieden. De hoek a is onafhankelijk van de lengte van de ploegboom, zodat ook de snelheid van de corrigerende beweging niet samenhangt met de lengte van de ploegboom. Bij een lange ploegboom is de afstand b, waarover de correctie moet geschieden groter dan bij een korte ploegboom. Doordat de correctiesnelheid gelijk is komt het er op neer, dat de correctie bij een ploeg met korte boom eerder voltooid is dan bij een ploeg met lange boom. Doordat de trekstangen vrij kunnen bewegen, worden zij uitsluitend op trek in lengterichting belast. Gezien het feit dat men een kracht langs een rechte lijn mag verplaatsen gaan wij door de trekstangen denkbeeldige lijnen trekken, die elkaar in één punt het idiële trekpunt IT snijden, fig. 47. Indien B en C even ver van de hartlijn liggen zal IT op deze hartlijn liggen, fig. 47. Indien aan de hefinrichting een eenschaarploeg wordt be-vestigd zal het ploeglichaam rechts van de hartlijn liggen en zal de kracht T van het ploegraam op BC eveneens recht van de hartlijn in A aangrijpen. Nu zal de lijn A-IT niet door het middelpunt M van de trekkerachteras lopen, maar op een afstand a daarvan verwijderd. Indien wij thans A op BC naar links verplaatsen, fig. 48, zal het gehele stangenstelsel, om toch even breed te ploegen, naar rechts moeten worden verplaatst. Thans is de afstand a tussen de lijn A-IT en het

fig. 45-I      Bewegingsmogelijkheid in het horizontale
                  vlak met parallel zijnde trekstangen

 

fig. 46-I      Bewegingsmogelijkheid in het horizontale
                  vlak met naar achteren uit elkaar wijkende
                  trekstangen

 

vorige pagina <<<       Inhoud       >>> volgende pagina