fig. 89-I Stelinrichting dubbele schijveneg |
|
afstelling Het afstellen van een dubbele schijveneg is gemakkelijk. Mocht hij neiging tot scheeflopen hebben, dan kan men de stand van een van de delen iets veranderen of een deel wat zwaarder belasten. Hierdoor verandert de zijdelingse kracht op het betreffende deel. Bij een verstekschijveneg heeft men met twee delen te maken, die ook vaak nog in verstek achter de trekker werken. Een scheef gerichte kracht T1, fig. 88, zal niet altijd door verplaatsen van de aanspanning kunnen worden geneutraliseerd. Men moet om deze eg goed te doen werken de op het voorste deel werkende kracht R vergroten. Dit heeft tot gevolg, dat ook Z en K groter worden. Men kan dit doen door de schijven van het voorste deel iets meer dwars te stellen of het zwaarder te belasten. Men kan uiteraard ook R1 verkleinen, dus de schijven van het achterste deel minder dwars stellen of het achterste deel iets ontlasten. stelinrichting Bij sommige schijveneggen worden de helften met een |
schroefspil scheef gesteld; bij andere door een vanaf de trekkerzitting
te bedienen stangenstelsel, fig. 89. Men kan, nadat men eerst achteruit
gereden is om de druk op de grendel weg te nemen, de grendelstang met
een touw naar voren trekken. De tandboog is dan vrijgegeven en kan langs
een leibaan in de trekboom naar achteren schuiven. Rijdt men nu vooruit,
dan zullen de voorste schoorstangen de einden van de voorste delen naar
voren trekken tot men de grendel weer in de tandboog laat vallen en er
weer aan beide kanten van de delen wordt getrokken. De schijven staan
nu scheef. De achterste delen zijn met het middelste eind vast aan de
trekboom verbonden, terwijl de buiteneinden door trekstangen met de middeneinden
van de voorste delen zijn verbonden. Dit heeft tot gevolg, dat zij in
tegengestelde richting van de voorste worden gesteld. Men kan bij de meeste
schijveneggen de delen bovendien nog elk apart verstellen. Hiervoor zijn
veelal stelgaten aanwezig. |
vorige pagina <<< Inhoud >>> volgende pagina