Tijdens het melken wordt de lucht via de vacuumleiding uit de melkapparaten
gezogen. Deze lucht voert wat melk in nevelvorm mee, die in de leiding
komt. Verder komt er door de régulateur wat stof en staldamp in
de leiding. Deze zal dan ook van tijd tot tijd met water moeten worden
doorgespoeld. Men moet de leiding uiteraard zo aanleggen, dat alle water
er uit kan worden verwijderd.
Bij de aanleg, fig. 3, zal men op verschillende, hierna kort te behandelen
punten moeten letten. Het is om het achterblijven van water in de vacuumleiding
te voorkomen nodig, dat deze een afschot van tenminste 1 :100 heeft. Het
zal niet altijd mogelijk zijn om voor de gehele leiding een steeds doorlopend
afschot vanaf het einde tot de vochtvanger te geven. De leiding zal dan
ook veelal enkele lage plekken hebben waar de melkresten, water, stof
e.d. moeten kunnen worden verwijderd. Daarvoor moet op elk laag punt een
aftapkraan of een vochtventiel zijn aangebracht.
|
fig. 2-XIV Bouw en werking van een verdringerpomp
De plaats van de leiding is belangrijker dan wel eens wordt verondersteld.
Indien mogelijk moet de gemiddelde hoogte boven de vloer van de koestand
1,80 m zijn en moet de leiding boven de achterkanten van de schoften van
het vee liggen. Bij een te ver naar achteren gelegde leiding is er een
grote kans dat de melker zijn hoofd stoot en dat de staarttouwtjes om
de hoekkranen slaan.
Op het uiterste eind van de leiding moet een hoekkraan zijn aangebracht;
dit om dode einden, die niet kunnen worden doorgespoeld te vermijden.
Het is namelijk gebleken, dat zich in dergelijke dode einden vuil verzamelt.
Dit droogt als de leiding enige tijd niet wordt gebruikt op en kan later
door luchtwervelingen in het wel gebruikte eind van de leiding terechtkomen.
Dit kan hierdoor geheel of gedeeltelijk verstopt raken met als resultaat
een langzamer leegzuigen van de melkapparaten en daardoor langzaam melken.
Achter een dergelijke verstopping wordt dus slecht gemolken, wat de uiergezondheid
en de melkproduktie nadelig kan beinvloeden. Het is met het oog op gemakkelijk
en vlug doorspoelen aan te bevelen de leiding zo weinig mogelijk uiteinden
te geven. Een rondgaande leiding, d.w.z. een leiding zonder einde
kan niet met het vacuüm worden doorgespoeld en moet dus worden
vermeden. Bochten met een te kleine straal geven gauw aanleiding
tot vuilafzetting. Het is dan ook belangrijk zo weinig mogelijk bochten
in de leiding te leggen en de bochten ruim te nemen.
|