fig. 19-III Sleepvoet fig. 20-III Vlaskouter fig. 21-III Drukrol fig. 22-III Werking automatische
heffing en |
Het zaad valt tussen de beide wanden van de vorentrekker door en komt in het door het kouter getrokken geultje. Om deze geultjes dicht te strijken wordt aan de vorentrekker wel een korte ketting met grote ringen bevestigd. Verder kunnen de vorentrekkers met drukrollen worden uitgerust, fig. 21. Wanneer deze ook als diepteregelwiel fungeren moeten zij zo dicht mogelijk bij het kouter zitten. Dit is voor het bietenzaaien met een normale zaaimachine van veel belang. Bij de trekkerzaaimachines wordt in het algemeen een eg aan een raam achter de zaaimachine bevestigd, die bij de aanhangmachines automatisch met de vorentrekkers wordt geheven. Hierdoor wordt ook wel een balk met twee rijen verende tanden gebruikt.
het in en uit het werk stellen van de machine Bij de aanbouwmachines is het in en uit het werk stellen eenvoudig. Men heft de machine met de hefinrichting, zodat de wielen van de grond komen en het zaaien ophoudt. Aan deze methode kleven enkele bezwaren, en wel: wanneer de vorentrekkers niet eerder van de grond komen dan de wielen en wanneer de wielen bij het in het werk stellen de grond niet eerder raken dan de vorentrekkers is er een grote kans op verstoppen van de zaaikouters. Indien het zaaimechanisme niet was uitgeschakeld zal de machine toch zaaien. Het is dan ook beter dat het zaaimechanisme apart wordt uitgeschakeld. In fig. 22 is het principe van een dergelijke uitschakeling weergegeven. In de afbeelding is de machine in de geheven stand. De trekstang is vrij draaiend bevestigd, zodat de krukken met de tapeinden naar boven staan. De arm AT is vast aan de trekstang bevestigd en scharnierend met de verbindingsstang AB verbonden, terwijl AB weer scharnierend met BC is verbonden. BC zit evenals CG vast op een as. CG is scharnierend met de driehoek DEF verbonden. Deze driehoek draait om de as van de nortonkast. Bij F is de stang voor de hefkettingen van de vorentrekkers aan de driehoek bevestigd. Wanneer de zaaimachine bij het in het werk stellen aan de grond komt zullen de trekkracht en het gewicht van de vorentrekkers de trekstang in pijlrichting verdraaien. Hierdoor wordt de verbindingsstang AB in de pijlrichting omhooggetrokken, waardoor de as van C gaat draaien, zodat de driehoek DEF gaat bewegen en daarmee ook de as naar de nortonkast, terwijl F en daardoor ook de vorentrekkers naar beneden gaan. Aan het einde van de as zit een arm met een tussentandwiel, dat door de draaiing van de as met het aandrijftandwiel op de wielas wordt gekoppeld zodat de zaaias gaat draaien. Bij andere machines kan de dwarsstang op en neer bewegen in sleufgaten, die aan het raam zijn bevestigd. Zo kan men met een stangenstelsel hetzelfde als hierboven beschreven bereiken. Bij de aanhangmachines gaat het in en uit het werk stellen in principe op dezelfde wijze. De draaiende trekstang is daarbij vervangen door een as, die door een kapselautomaat met de loopwielen kan worden gekoppeld. |
vorige pagina <<< Inhoud >>> volgende pagina