fig. 49-VIII Snijcilinder met aandrijving van een messenkooimaaier |
|
De snijcilinder (messenkooi) bestaat uit een as met flensen, waarop spiraalvormige messen zijn aangebracht, fig. 49. In Nederland worden meestal 5-6 messen toegepast; het aantal kan tussen 4 en 11 variëren. Hoe hoger eisen men aan het werk stelt, hoe meer messen er nodig zijn. De messen zijn zodanig geplaatst, dat er steeds minstens twee messen met het stilstaande ondermes in contact zijn. Zo wordt een schoksgewijze belasting voorkomen. Daar de messenkooi in dezelfde richting als de wielen draait, wordt het gewas tussen de snijcilinder en het ondermes gebracht en afgeknipt. De omtreksnelheid van de messen kan tot 20 m/sec, oplopen. Het ondermes is aan een stalen balk geschroefd en verwisselbaar. Er moet, om goed werk te kunnen leveren, contact zijn tussen de snijcilinder en het ondermes. Men kan bij slijtage het ondermes naar de snijcilinder brengen of soms de snijcilinder naar het ondermes. Met een goed afgestelde machine moet men, zonder dat de snijcilinder zwaar draait, een krant kunnen doorknippen. Moet het ondermes nogal strak tegen de snijcilinder worden gesteld, wil hij goed werken dan zijn de messen bot en moeten geslepen worden. Een te strak afgestelde machine geeft extra slijtage en loopt zwaar. Het slijpen van snijcilinders en ondermessen wordt op speciale slijpbanken gedaan. | Soms slijpt men snijcilinders wel op een draaibank.
Behalve de afstelling van het ondermes heeft ook de maaihoogte invloed op
de kwaliteit van het werk. Men kan de maaihoogte met een achter de machine
aangebrachte steunrol (diepterol) instellen tussen 2 en 7,5 cm. De maximale
hoogte van het te maaien gewas is 2/3 van de kooidiameter. Voor lang gras
zijn een kooi met een grote diameter en weinig messen (b.v. 5 stuks) gunstig.
De kooidiameter is maximaal 30 cm. Nog grotere kooien rollen het gewas te
ver voor het ondermes plat, met als gevolg een te lange stoppel. Getrokken
kooimaaiers voor sportvelden hebben een maximale werkbreedte van 75 cm en
lopen op twee wielen met luchtbanden. Deze slippen op nat gras nogal gauw;
dit dient echter als beveiliging, indien er een steen of ijzerdraad tussen
de messen komt. De rijsnelheid varieert van 3-10 krn per uur; onder bijzondere gunstige omstandigheden soms tot 15 km per uur. Het benodigde vermogen bedraagt 4-5 pk per meter werkbreedte. Bij een grote rijsnelheid hebben de maaiers neiging te gaan springen. Om dit tegen te gaan is een handel met een veer aangebracht, zodat de steunrol tegen de grond wordt gedrukt, fig. 50. |
vorige pagina <<< Inhoud >>> volgende pagina