§ 5 sleepharken en schuiven
Sleepharken en schuiven dienen om groenvoer, hooi, aardappelloof of andere
produkten bij elkaar te harken of te schuiven.
De gevormde zwaden of hopen komen hierbij in rijen dwars op de rijrichting.
Deze werktuigen worden tegen-woordig vooral in die gevallen gebruikt,
waar men voor het opperen extra dikke zwaden of hopen wil maken of waar
het bij elkaar geschoven materiaal met een opsleepwagen of met dragers
wordt getransporteerd.
Bij het samenschuiven rust het materiaal gedeeltelijk op de tanden, gedeeltelijk
wordt het over de grond voortgeschoven.
Een sleephark, fig. 114, bestaat uit een eenvoudig raam met twee loopwielen,
waaraan een korf, bestaande uit een aantal dicht naast elkaar gelegen
tanden draaibaar is bevestigd. De tanden lopen door langwerpige gaten
in de tandgeleider en kunnen daardoor in de werkstand elk apart op en
neer bewegen en zich zo bij oneffenheden aanpassen. Bij het lichten wordt
de tandgeleider om de tandas of de wielas verdraaid. Het lichten kan door
een handhefboom of door een palmechanisme in de wielen geschieden. Tussen
de tanden zijn enkele afstrijkers aangebracht, die ervoor zorgen, dat
alle materiaal uit de korf valt. Vlak naast de wielen zijn meestal tanden
met een kleinere krommingsstraal gemonteerd; dit om te voorkomen dat er
hooi of iets dergelijks in de wielen komt.
Er zijn naast het beschreven type ook sleepharken voor montage aan een
trekker. Deze typen komen in Nederland nauwelijks voor, zodat een bespreking
overbodig lijkt.
|
Het lichten van de korf geschiedt meestal door een palmechanisme, fig.
115. Het platte pedaal doet bij indrukken de palassen draaien, zodat de
pallen in de tanden van de wielnaven grijpen. Doordat de pallen met de
tandgeleider zijn verbonden wordt de korf nu door de draaiende beweging
van de wielen om de wielas voorover gekanteld en dus gelicht. In de hoogste
stand komt de tandgeleider tegen een verstelbare aanslag. De tanden zullen
dan nog iets verder bewegen, zodat de pallen niet meer tegen de tanden
rusten en een trekveer hen uit de tanden trekt en de korf weer kan vallen.
Bij vervoer wordt het voetpedaal met de terugtrekhefboom, fig. 115, door
het dode punt gedrukt en houdt een centrale klink de korf in de hoogste
stand. De vertanding in de wielnaven is symmetrisch, zodat men bij tandslijtage
door verwisselen van de wielen weer nieuwe tandvlakken ter beschikking
krijgt. Meestal zijn ook de uit één stuk bestaande pallen-palassen
symmetrisch, zodat ook deze na verwisselen als nieuw zijn. De wielen lopen
op eenvoudige rollagers. Bij paardemachines kan het lemoen hoger of lager
worden gesteld.
Verder kan de korf door een stelwartel of iets dergelijks in de verbindingsstangen
hoger of lager worden gesteld. De tanden zijn soms van rond staal, maar
meestal van profielstaal vervaardigd, omdat dit beter tegen verbuigen
bestand is, fig. 116. De punten van de tanden zijn zo gevormd, dat zij
met hun onderkant over de grond schuiven, zodat zij geen neiging hebben
in de grond te schieten en toch goed onder het gewas komen.
|