hulpapparatuur Men heeft voor zwaddorsen een opraper nodig. Deze heeft veelal een opraaphaspel met gestuurde tanden, die in smalle spleten lopen, fig. 68. Daarnaast ziet men ook doekoprapers met vaste tanden, fig. 69. De snelheid van de opraper moet bij de rijsnelheid zijn aangepast. Zowel te snel als te langzaam lopen geven aanleiding tot zaadverlies. Voor stationair dorsen wordt meestal een met die van een dorsmachine overeenkomende lossnijder-zelfvoerder gebruikt. Wil men stro onderploegen, dan is het nodig het te hakselen. Men past hiervoor vaak een hakselaar met sneldraaiende messen toe, fig. 70. Voor het korten van gerst en voor scherp dorsen van bepaalde gewassen worden korterplaten en/of wrijflijsten in de mantel geplaatst, fig. 67. Graszaad e.d. wordt gemakkelijk uit de machine geblazen. Men past dan om de windsterkte voldoende te reduceren wel afdekplaten voor de waaier en om uit de machine blazen van zaad te voorkomen soms ook een spatklep boven de zeef toe, fig. 71. Bij machines met afneembare tafel wordt wel een speciale transportkar voor de tafel gebruikt.
|
fig. 71-IX |
fig.72a-IX |
vorige pagina <<< Inhoud >>> volgende pagina