bindapparaat
Bij de stationaire persen wordt met de hand gebonden. Meestal
wordt draad, soms touw met een looplengte van 90 m per kg gebruikt. De
opraappersen hebben automatische touw- of draadknopers. Het gebruikte
touw heeft veelal een looplengte van 120-175 m per kg. Bij een draadknoper
wordt soepel draad no. 15 of soms no. 14 gebruikt.
Het bindapparaat heeft, vooral wat zijn inschakeling en aandrijving betreft
veel overeenkomst met die van lage-drukpersen, fig. 105.
De palkoppeling is iets anders uitgevoerd dan bij een binder en wordt
door een meetwiel ingeschakeld. Dit geschiedt als volgt:
Zodra de hefboom die tegen de wrijvingsrol rust boven is, trekt een veer
hem iets naar voren (in de tekening naar links). Daardoor draait de tuimelaar
en gaat de grendel voor de nok van de pal weg. De pal wordt nu door de
veer verdraaid, zodat de rol in de baan van de meenemernok komt.
Na bijna één omwenteling van de knoperas zorgt een nok er
via een terugstelhefboom voor, dat de hefboom tegen de veer in weer in
zijn beginstand tegen de wrijvingsrol komt te rusten. De grendel keert
daarbij ook in de beginstand terug en drukt de pal weer uit de aandrijfnok,
zodat de knoperas stopt. De meeste touwknopers zijn in principe verzwaarde
uitvoeringen van die van lagedrukpersen. Meestal is er een beweegbare
touwvinger aanwezig, die het touw bij het knopen gosd op de knoperbek
houdt en wat kan meegeven bij het vormen van de lus, fig. 107. Op vele
persen wordt een knoper toegepast, die veel overeenkomst heeft met de
Desring binderknoper. De touwhouder is uiteraard op dikker touw en steviger
vasthouden berekend. Soms worden er drie of vier touwhouderschijven met
twee, respectievelijk drie touwklemmen toegepast, fig. 108. Het touw wordt
in de ruststand (a) tussen de touw-houdsrschijven A en de touwklemmen
B vastgehouden. Bij het knopen (b) legt de naald A het touw rond het pak,
door de sleuf van ds afstrijker B en over de knoperbek C in de bovenstaande
uitsparing van de touwhouderschijven. Daarna gaan de knoperbek en de touwhouderschijven
draaien (c), zodat in beide touwen een lus wordt gelegd en zij in de touwhouder
worden vastgeklemd. Zodra de touwhouderschijven hun kwart omwenteling
hebben voltooid (d) opent de bek en pakt beide touwen. Tegelijk met het
pakken begint de afstrijker te bewegen en gaat het mes B de touwen tussen
ds bek A en de touwhouder C doorsnijden. Daarbij vervolgt de afstrijker
A zijn beweging en strijkt hij de lus van de knoperbek A (e), daarbij
de knoop voltooiend (f).
|
fig. 106-IX
|