CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK VI — CARBURATEURS EN REGULATEURS

Paragraaf 20

CARBURATEURS (Afb. A 22 en 23)

 

Deze apparaten dienen voor het verdampen of verstuiven van de brandstof en het vermengen ervan met de juiste hoeveelheid lucht. De brandstoftoevoer wordt geregeld door een vlottermechanisme, waardoor de brandstof in de vlotterkamer steeds op een constant peil blijft. De snelheid van de lucht, welke door de carburateur stroomt, is afhankelijk van het aantal omwentelingen per minuut van de motor. Een eenvoudige carburateur met één sproeier is eigenlijk alleen geschikt voor een bepaald toerental en de daarbij behorende luchtsnelheid. Aangezien motoren meestal met een sterk wisselend toerental werken, zijn bij de carburateur voorzieningen getroffen waardoor deze onder alle omstandigheden in staat is een constant gasmengsel te leveren. We kunnen de carburateurs verdelen in twee hoofdgroepen, nl. in stijg- ­en valstroomcarburateurs. Bij de eerste spuit de brandstofnevel in de stroomrichting van de lucht omhoog, bij de tweede tegen de stroomrichting van de lucht in.

Fig. 1 van afb. A 22 is een principeschets van een stijgstroomcarburateur voorzien van een hoofd- en een stationaire sproeier. Rechts bevindt zich het luchttoevoerkanaal met het luchtfilter, waarin de luchtklep of choke is aangebracht. Deze klep wordt alleen bij het starten gebruikt. Links bevindt zich de brandstoftoevoer, welke geregeld wordt door een vlottermechanisme . De hoeveelheid brandstof, welke door het brandstofkanaal naar de hoofdsproeier stroomt, kan worden geregeld met een regelnaald (sproeiernaald). Het brandstofkanaal voor de stationaire sproeier wordt afgetakt tussen de regelnaald en de hoofdsproeier. Halverwege dit brandstoftoevoerkanaal kan lucht toetreden. De hoeveelheid lucht kan met een luchtschroef worden geregeld. Tussen de vlotterkamer en de luchttoevoerbuis bevindt zich de hoofdsproeier met remluchtregeling. Deze mondt uit in de diffuseur , welke voor de vermenging van brandstof en lucht zorgt. Boven de diffuseur bevindt zich de zuigbuis van de motorinlaat. In de zuigbuis zit de gasklep waarmede men de hoeveelheid mengsel die naar de motor wordt gevoerd kan regelen.

In fig. 2 is een carburateur afgebeeld waarvan de verschillende uitwendige afstelmogelijkheden te zien zijn.

De luchtklep of choke is reeds genoemd, evenals de regelnaald van de hoofdsproeier. Met de aftapkraan is het mogelijk de carburateur af te tappen als deze bij het starten van de koude trekker nog met petroleum is gevuld.

De stationaire afstelling van de gasklep dient om de hoeveelheid mengsel bij het stationair draaien te kunnen regelen. Dit heeft invloed op het toerental van de motor.

Met de luchtschroef kan de samenstelling arm-rijk van het stationair mengsel worden geregeld. Een en ander blijkt duidelijk uit fig. 3: werking van de stationaire sproeier. Bij een laag toerental van de motor is de luchtsnelheid rond de hoofdsproeier klein en zal er een veel te arm mengsel gevormd worden. Om het stationair draaien toch mogelijk te maken is een stationaire sproeier aangebracht. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het feit, dat bij een bijna gesloten gasklep de luchtsnelheid tussen deze klep en de aanzuigbuis het grootst is. Op deze plaats is daarom de inlaat van de stationaire sproeier geplaatst. De snel langs deze opening stromende lucht veroorzaakt een vacuüm (onderdruk) in het kanaal, dat met de stationaire sproeier in verbinding staat.

 

 

Blad 46 — Zie hierbij Afb. A 22

 

Blad 45           Blad 47

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010