CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK VII — ELEMENTAIRE ELEKTRISCHE BEGRIPPEN

 

Paragraaf 24

EENHEDEN (Afb. A 27)

 

De spanning waardoor een elektrische stroom gaat vloeien wordt aangegeven in volts (V) en gemeten met een voltmeter .

Evenals bij een waterstroom spreken we ook bij een elektrische stroom van stroomsterkte . Bij een waterstroom verstaat men hieronder het aantal m3 of dm3 dat per sec. een bepaald punt in de leiding passeert. Bij een elektronenstroom geeft men het aantal elektronen dat per sec. door een draad stroomt aan in ampères (A) en men meet de stroomsterkte met een ampèremeter .

Een elektrische stroom ondervindt op zijn weg ook weerstand ; hoe groter de weerstand in een geleider is, hoe moeilijker de stroom er door gaat. De eenheid van de weerstand wordt uitgedrukt in Ohm . Er is een verband tussen de drie grootheden, spanning (V), stroomsterkte (A) en weerstand (?); dit verband wordt uitgedrukt in de wet van Ohm , die luidt dat de stroomsterkte recht evenredig is met de spanning en omgekeerd evenredig met de weerstand .

In formules wordt spanning meestal aangeduid door E , de weerstand door R en de stroomsterkte door I .

In letters uitgedrukt luidt de wet van Ohm dus E = I x R , of I = E/R of R = E/I

 

In fig. 1 en 2 van afb. 27 is deze verhouding voorgesteld door een waterstroom. Als het vat vol is en E = 1 , dan is bij een weerstand R = 1 de stroomsterkte I ook 1 (fig. 1).

Is het vat half leeg (fig. 2) dan is de spanning de helft van de oorspronkelijke , dus E = ½ R blijft gelijk. Dan is I = E/R =½ / 1 = ½.

In fig. 3 a en b is de spanning E = 1 (dezelfde leiding).

De stroomsterkte of hoeveelheid in fig. 3a is I = 1, in fig. 3b is deze I = ½. De weerstand R in fig. 3a is R = E : I = 1 : 1 = 1. De weerstand R in fig. 3b is R = E : I = 1 : ½ = 2.

Is de waarde van twee grootheden bekend dan kan dus de derde berekend worden.

Voorbeeld: In een stroomkring met een spanning van 6 volt is een lamp aangesloten met een weerstand van 12 Ohm. Wat is de stroomsterkte? E = 6 V. R = 12 Ohm I = E : R = 6/12 = ½ of 0,5 ampère.

Weerstanden of gebruikers, zoals lampen, kunnen op drie manieren in een stroomkring aangesloten worden nl., door serie - of door parallel schakeling of door een combinatie van beide.

Serieschakeling (fig. 4) betekent dat de weerstanden achter elkaar geplaatst zijn: de stroom moet dus alle weerstanden achtereenvolgens passeren.

Parallelschakeling (fig. 5) betekent dat de weerstanden naast elkaar geplaatst zijn: de stroom verdeelt zich dus over 3 wegen .

Gecombineerde parallel-serieschakeling betekent dat parallel geschakelde weerstanden in serie achter elkaar zijn verbonden.

De totale weerstand Rt van de in serie geschakelde weerstanden in fig. 4 is dus Rl + R2 + R3.

De totale weerstand Rt van fig. 5 is 1 : Rt = 1 : Rl + 1 : R2 + 1 : R3

De stroomsterkte voor elke weerstand in fig. 5 is: I = E / R¹ ; I² = E/R² ; I³ = E/R³

De totale stroomsterkte van parallel geschakelde weerstanden bedraagt: It = E : R.

 

 

Blad 54 — Zie hierbij Afb. A 27

 

Blad 53           Blad 55

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010