CURSUS LANDBOUWTREKKERS
HOOFDSTUK IX — BRANDSTOFSYSTEMEN VAN DIESELMOTOREN
Paragraaf 40
REGULATEURS (Afb. A 44 en A 45)
De begin- en eindregulateur bestaat in hoofdzaak uit een gewichtenregelaar, het overbrengmechanisme en een huis. De regulateur wordt tegen de brandstofpomp aangebouwd om een zo snel mogelijke overbrenging van de uitslag der gewichten op de regelstang van de pomp mogelijk te maken. De regulateur welke met de naaf op het einde van de nokkenas van de pomp is bevestigd, heeft twee vlieggewichten (12), zie fig. 1 en 2. Bij een toenemend toerental worden de vlieggewichten door de middelpuntvliedende kracht naar buiten bewogen, waarbij deze de druk van de veren (10) moet overwinnen. De veren zijn, al naar gelang het te regelen toerental, van verschillende sterkte gemaakt. De beweging van de gewichten wordt via de armen (11) overgebracht op het tuimelstuk (16) dat met het bovenste gedeelte aan de regelstang van de pomp is verbonden. Deze stang beweegt zich bij een uitslag van de gewichten in de richting van de stopstand. Hierdoor wordt de ingespoten brandstof verminderd en zakt dus het toerental. Bij een lager toerental vermindert de middelpuntvliedende kracht zodat de druk der veren overheerst en de gewichten in tegengestelde richting worden bewogen. De regelstang zal zich ook in tegengestelde richting bewegen waardoor dus de motor meer brandstof krijgt en het toerental weer op zal lopen.
De regeling bij de begin- en eindregulateur is verdeeld in twee trappen; daartoe zijn in de gewichten twee veren met verschillende spanning aangebracht. In de beide toerentalbereiken, maximum en minimum, wordt dan ook de hoeveelheid ingespoten brandstof onafhankelijk geregeld. Met het excentrisch draaipunt (14) van de hefboom wordt het hier tussenliggende toerengebied geregeld.
De taak van de veren in de gewichten wordt duidelijk door de fig. 2 en 3. Voor de regeling van het begin- of stationaire toerental is de zwakste veer, de buitenste veer (fig. 3), bestemd; voor het regelen van het eindtoerental de sterkste veer, de binnenste. In het stationaire toerengebied (dit is tot ± 200 omw. van de pomp) houden de zwakke veren de gewichten tegen (fig. 3b). Wordt echter door het verstellen van het gaspedaal of -handel het toerental van de motor verhoogd, dan komen door de grotere middelpuntvliedende kracht de gewichten ook tegen de iets hoger gelegen sterke veer aan. Hier blijven ze zolang tegen rusten tot het toerental van de motor nog hoger oploopt en dus de middelpuntvliedende kracht zo groot wordt, dat de druk van de veren niet groot genoeg meer is om de gewichten tegen te houden. De regelstang wordt dan weer via het hefboomstelsel in de richting van de stopstand getrokken. Dit vindt plaats bij ± 900 omw./min. van de pomp. Tussen 200 en 900 omw./min. moet met het gaspedaal of -handel de stand van de regelstang ingesteld worden al naar gelang van het gevraagde vermogen; in deze periode werkt de regulateur niet. Deze regulateur is dus principieel anders dan die welke bij de petroleummotor de gasklep bedient. Daar stelt de bestuurder de regulateur op een bepaald toerental in door de veer meer of minder te spannen waarbij de regulateur zorgt dat de motor op dat toerental blijft lopen. Bij de dieselmotor wordt dus alleen het begin - en eindtoerental beheerst door de regulateur.
Ook door middel van een vacuuminstallatie kan de werking van de pomp geregeld worden (Afb. A 45).
Blad 77 — Zie hierbij Afb. A 44 en A 45
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |