CURSUS LANDBOUWTREKKERS
HOOFDSTUK XI — ELEKTRISCHE INSTALLATIE
b. Automaat en spanningsregelaar op tweeborsteldynamo
De stroomafname van een dynamo op een trekker kan sterk variëren; het ene moment is deze zeer groot bij een laag toerental en een volgend moment kan deze praktisch nihil zijn bij een hoog toerental.
Om bij al deze toestanden de dynamo in staat te kunnen stellen aan het gevraagde te voldoen en daarbij niet het gevaar te lopen dat de dynamo overbelast wordt is een spanningsregelaar aangebracht. De spanningsregelaar schakelt afhankelijk van het afgegeven vermogen weerstanden in of uit die in de veldkring zijn aangesloten. De spanningsregelaar wordt meestal gecombineerd met een automaat; samen zorgen zij er dan voor dat aan het gevraagde wordt voldaan en dat op het juiste moment de verbinding tussen dynamo en accu wordt gesloten en verbroken . Voor dit laatste zorgt dus de automaat of het automatische contact .
Een spanningsregelaar kan opgebouwd zijn uit één of meer weekijzeren kernen, afhankelijk van het soort installatie waarin zij geplaatst worden. De meeste trekkerinstallaties zijn voorzien van een eenvoudige spanningsregulateur; meer gecompliceerde regelaars komen op automobielen voor. De regelaars met gecombineerde spoelen treft men het meest op motorfietsen aan.
Een regelaar die op de elektrische installatie van een trekker voorkomt (fig. 5) bestaat meestal uit twee ijzerkernen; hier omheen zijn twee afzonderlijke spoelen aangebracht; een dikke (stroomspoel) en een dunne (spanningsspoel). Het ene stel spoelen is voor de automaat en het andere voor de regelaar bestemd.
Van een aftakstaaf die is aangesloten op de plusborstel van de dynamo krijgen de spoelen hun voeding. De beide spanningsspoelen zijn eveneens op de staaf aangesloten; ze lopen met het andere eind naar de massa. De stroomspoelen die met elkaar in serie zijn geschakeld worden pas dan op de aftakstaaf aangesloten wanneer de contactpunten van de automaat zijn gesloten. Het andere eind van de stroomspoel is aan de ampèremeter gesloten. De velddraad van de dynamo heeft ook een aansluiting aan de regelaar. In de regelaar is deze verbonden met een contactpunt op het trilanker boven de spoelen van de regelaar. Staat het anker omhoog dan zijn de contactpunten gesloten en krijgt het veld zijn voeding rechtstreeks van de dynamo. Zijn de punten open dan gaat deze via een weerstand. De werking van een en ander is als volgt:
Wanneer de motor, dus ook de dynamo, stilstaat zijn de punten van de automaat geopend en die van de regelaar gesloten . Begint nu de dynamo te draaien dan zal de nog zwakke stroom die de dynamo opgewekt heeft naar de aftakstaaf vloeien; van hier gaat ze via de leidingen a, c en d (want b is verbroken) naar de twee spanningsspoelen en de veldspoelen van de dynamo. Doordat de veldspoelen worden bekrachtigd wordt ook het vermogen van de dynamo groter. Is dit ± 6,5 volt geworden dan heeft de spanningspoel van de automaat de ijzerkern zodanig magnetisch gemaakt dat deze in staat is het anker tegen de veerkracht in aan te trekken, zodat de punten worden gesloten. Is dit geschied dan kan de stroom ook via b door de stroomspoelen via de ampèremeter naar de accu . Het vloeien van een stroom door de stroomspoel heeft tot gevolg dat hierdoor de weekijzeren kern nog meer wordt bekrachtigd waardoor het lostrillen van de contactpunten wordt voorkomen.
Ook de ijzerkern van de regelaar zal bekrachtigd worden. Daar de veerspanning van het anker van de regelaar groter is dan bij de automaat zal dit pas aangetrokken worden als de spanning welke door de spanningsspoel gaat ± 7,2 volt is of wanneer de stroomsterkte welke door de stroomspoel gaat afhankelijk van de capaciteit van de dynamo 15—30 amp. is.
Blad 98 — Zie hierbij Afb. A 53
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |