CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XVI — VERSNELLINGSBAKKEN

 

Om met een trekker achteruit te kunnen rijden moet de draairichting van de wielen worden omgekeerd.

Op het ogenblik zijn vrijwel alle tractoren uitgerust met een versnelling achteruit, waarbij in de versnellingsbak meestal gebruik gemaakt wordt van een extra tussenwiel.

Om achteruit te kunnen schakelen, beweegt men het versnellingshandel (fig. 5) eerst naar rechts en dan naar achteren.

Het grote tandwiel op de secundaire as wordt nu naar links geschoven, waardoor het grijpt in het grootste van de beide hulpwielen, welke om een asje kunnen draaien.

Het kleinste hiervan grijpt steeds in het kleine wiel op de primaire as. In het schema fig. 6 komt één en ander duidelijk uit.

Door het toepassen van een stel tussenwielen zal de draairichting van de secundaire as omkeren en met ± 800 omw./min. achteruit draaien. Hoewel het schakelschema van verschillende merken en typen trekkers nogal uiteen loopt, behoeft dit geen moeilijkheden op te leveren, omdat er in de regel cijfers op de versnellingsbak zijn gegoten, welke de versnellingen aanduiden.

De overbrenging van de beweging van het versnellingshandel op de tandwielen heeft plaats door middel van vorken, welke langs asjes verschoven worden. Bij de verschillende standen valt een kogel of pen in een groef , zodat de vork en daardoor de tandwielen in deze standvast gehouden wordt. Doordat het steunpunt van het versnellingshandel tussen de knop en de vorken in ligt, zal de beweging van de vorken tegengesteld zijn aan de beweging van de knop van het handel.

De werking van de Fordson-versnellingsbak is in fig. 1 van afb. A 81 afgebeeld. Hierbij grijpen de tandwielen steeds in elkaar; voor het tot stand brengen van de verschillende versnellingen wordt de uitwendige vertanding van het ene tandwiel in een inwendige vertanding van het andere geschoven.

Hierdoor worden de tandwielen en daardoor ook de assen aan elkaar verbonden. In de neutrale stand zijn al deze verbindingen uitgeschakeld. Op de koppelingsas A zit het tandwiel 1 vast en dit grijpt steeds in tandwiel 5, dat een geheel vormt met de onderste as B.

Als de koppelingsas draait worden dus de tandwielen 1 en 5 meegenomen, terwijl dan ook tandwiel 7, dat op as B met spieën aangebracht is, meedraait. Vanaf tandwiel 7 kan door middel van een tussenwiel ook het tandwiel op de aftakas aangedreven worden. Uitschakelen hiervan is mogelijk door verschuiven van het tandwiel op de aftakas.

As C is een geheel met tandwiel 4 en draait op twee kogellagers. Tandwiel 2 is met spieën hierop geschoven en draait dus mee, terwijl tandwiel 3 los om de as kan draaien.

Dit laatste is ook het geval met tandwiel 6 op as B. As D met het daaraan verbonden tandwiel 8 is de pionas voor aandrijving van het differentieel. Uit het schakelschema blijkt hoe men het versnellingshandel moet verplaatsen om de verschillende versnellingen, die nu besproken zullen worden, in te schakelen.

Bij de eerste versnelling (fig. 1) werken vanaf de koppelingsas eerst de vrijwel evengrote tandwielen 1 en 5, daarna de tandwielen 7 en 3. Dit laatste wordt door verschuiven gekoppeld aan 4, hetwelk tandwiel 8 aandrijft. Aangezien 1 en 5 vrijwel gelijk zijn, worden dus twee vertragingen ingeschakeld en zal een lage rijsnelheid het gevolg zijn. Om hogere snelheden te kunnen verkrijgen wordt bij de tweede versnelling slechts één vertraging ingeschakeld.

 

Blad 160 — Zie hierbij Afb. A 80 en A 81

 

Blad 159           Blad 161

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010