CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XVII — DIFFERENTIEEL EN EINDAANDRIJVING

 

Paragraaf 69

UITVOERINGSVORMEN (Afb. A 84)

 

Differentieels komen in diverse uitvoeringen voor en wel met konische tandwielen (fig. 2a en b), met rechte tandwielen (fig. 3a en b) en met worm en wormwiel (fig. 4a en b).

Het meest komen konische tandwielen voor (fig. 2a en b), daar deze het minste wrijvingsverlies hebben, nl. 10 %.

In het differentieelhuis bevinden zich de vier satellieten die om een kruisstuk kunnen draaien.

Loodrecht hierop zijn de zonnewielen aangebracht die hun lagering in het differentieelhuis vinden.

De binnenzijde van deze zonnewielen heeft spiegleuven waarin een as past die dan voor de aandrijving van het wiel zorgt, al of niet met tussenkomst van de eindaandrijving.

Het differentieelhuis wordt meestal ondersteund door konische rollenlagers om de zijdelingse kracht (het uit elkaar drukken van pignon en kroonwiel) op te vangen.

Een differentieel met rechte tandwielen (fig. 3a en b) wordt meest toegepast in trekkers met een in langsrichting werkende motor zoals Lanz en John Deere. Het wrijvingsverlies van rechte tandwielen is ± 15 %. De constructie van dit differentieel is vrijwel gelijk aan die met konische tandwielen; de lagers zijn normale rechte kogellagers, daar alleen krachten loodrecht op de tandwielen optreden.

Worm- en wormwieloverbrengingen (fig. 4a en b) vinden niet veel toepassing vanwege het hoge wrijvingsverlies, ± 30—50 %. Bij het oude type Fordson werd een wormoverbrenging toegepast.

 

DIFFERENTIEELSLOT (Afb. A 85)

 

Het komt voor, en wel speciaal bij het ploegen, waarbij één wiel meestal in de voor loopt, dat het wiel dat op het land rijdt (het bovenwiel) gemakkelijk slipt. Dit wordt enerzijds veroorzaakt doordat er minder gewicht op dit wiel drukt (de trekker hangt scheef) en anderzijds doordat de bovenlaag dikwijls modderig is en weinig houvast biedt. De werking van het differentieel is hier dus eigenlijk zeer nadelig en er bestaan dan ook verschillende trekkers waarbij men het differentieel tijdelijk kan uitschakelen of blokkeren. Dit differentieelslot of -grendel kan bestaan uit een klauwkoppeling tussen differentieelhuis en één ashelft (fig. 1). De klauw op de ashelft kan op een spie verschoven worden d.m.v. een voetpedaal. Moet men aan het eind van de voor de trekker wenden dan moet men meestal bijremmen en zal men de voet van het slotpedaal oplichten. Een veer trekt de klauw op de ashelft terug, zodat de grendeling weer verbroken wordt en men zonder bezwaar kan draaien.

Een enkele maal blijft het slot echter geblokkeerd en is breuk in de aandrijving het gevolg; bovendien is draaien onmogelijk en kunnen ongelukken voorkomen.

Bij de constructie van fig. 2 is gebruik gemaakt van een pen die door de doorboorde as loopt en waarmede een schuifmof met inwendige vertanding over een tandwiel verschoven kan worden, zodat de ashelften aan elkaar verbonden zijn. Een sterke veer trekt de mof weer terug zodra de handhefboom losgelaten wordt.

 

 

 

 

Blad 169 — Zie hierbij Afb. A 84, A 85

 

Blad 168           Blad 170

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010