CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XVII — DIFFERENTIEEL EN EINDAANDRIJVING

 

Paragraaf 70

AFSTELLING DIFFERENTIEEL (Afb. A 85)

 

Bij reparatie of vervanging van het differentieel moet voor een juiste afstelling worden zorggedragen. Dit vergt veel ervaring en vakmanschap en kan het best door een specialist worden uitgevoerd. Pignon en kroonwiel behoren onafscheidelijk bij elkaar en moeten dus tegelijk vernieuwd of vervangen worden; zij dragen meestal ook hetzelfde merk.

Om het juist in elkaar lopen van pignon en kroonwiel te verkrijgen moet het pignon een bepaalde afstand t.o.v. het hart van het kroonwiel hebben. Theoretisch is het zoals in fig. 3; de hartlijnen van de tanden komen in hetzelfde punt samen waar ook de hartlijnen van pignon en kroonwiel elkaar snijden.

Bij de fabricage van een differentieel heeft men hiervoor een bepaalde grondmaat aangenomen. Daar bij het fabriceren altijd toleranties optreden, wordt deze tolerantie meestal voor op het eindvlak van de pignon ingegraveerd.

Voor het afstellen wordt door de fabrikanten meestal speciaal gereedschap geleverd zoals kalibers en dergelijke. Met vulringen van verschillende dikten (fig. 5) kan men pignon en kroonwiel ten opzichte van elkaar afstellen.

Bij ontbreken van speciaal gereedschap smeert men de tanden na montage in met een mengsel van benzine en rood krijt of meniepoeder (droogt snel). Daarna draait men het pignon en kroonwiel rond terwijl deze vast tegen elkaar gedrukt worden. Hierna moet worden nagegaan hoe de tandcontacten op het kroonwiel zich aftekenen (fig. 4a, b en c). Zijn het pignon en kroonwiel juist ingesteld, dan moet over circa ¾ der tandflanken de menie verdwenen zijn, te beginnen bij het dunste gedeelte der tanden (fig. 4a).

Te veel topcontact (fig. 4b) wijst er op dat het pignon te ondiep staat (zie voor het verstellen in de bedoelde richting fig. 3).

Bij te veel hielcontact bevindt zich het kroonwiel te diep in het pignon. Tijdens het afstellen moet ook op de tandspeling gelet worden. Dit kan men controleren met een voeler of met een meetklok (fig. 6). Deze wordt zo aan de achterbrug bevestigd, dat hij met de voeler loodrecht op een tandflank komt te staan. Door nu het kroonwiel een weinig heen en weer te bewegen, zonder dat het kroonwiel in beweging komt, kan door de uitslag van de wijzer de speling worden bepaald. Al met al komt bij het afstellen van het juist besprokene wel enige ervaring te pas. Door erg secuur te werken en de afstelgegevens nauwkeurig op te volgen kan men grote kosten besparen, want een nonchalant in elkaar gezet drijfwerk raakt binnen afzienbare tijd defect.

Bijgeluiden in de achterbrug duiden meestal op een verkeerde afstelling van pignon en kroonwiel; bij demontage wijzen de blanke vlakken op de tandflanken de oorzaak wel aan.

 

 

Vragen § 70.

1. Teken de hartlijnen van een stel konische tandwielen waarbij de steek-

cirkel van het pignon 100 mm en van het kroonwiel 350 mm is en die 90° ten opzichte van elkaar staan.

2. Waarom moeten deze steekcirkels steeds aan elkaar raken?

3. Wat is het gevolg wanneer dit niet het geval is?

4. Hoe controleert men de tandspeling met eenvoudige middelen?

 

Blad 171 — Zie hierbij Afb. A 85

 

Blad 170           Blad 172

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010