CURSUS LANDBOUWTREKKERS
HOOFDSTUK XIX — LUCHTBANDEN
Paragraaf 76
CONSTRUCTIE EN OPBOUW VAN DE BAND (Afb. A 93)
Het loopvlak van de band, waarin een bepaald profiel is aangebracht, bestaat uit ± 70 % rubber, 1 % zwavel en ± 18 % vulstof en nog 11 % hulpmiddelen zoals versnellers en weekmakers die het vulcaniseerproces bevorderen. Bij verhitting tot ± 140° (gedurende 20 min.) ontstaat rubber van grote slijtvastheid en duurzaamheid.
Het loopvlak is aangebracht op het karkas dat uit diagonaalsgewijs gevlochten lagen canvas bestaat.
Deze canvaslagen, ook wel koordlagen genaamd, zijn met zacht rubber op elkaar gevulcaniseerd.
Het karkas en het loopvlak worden in speciale matrijzen onder bepaalde temperatuur en druk op elkaar gevulcaniseerd.
Bij de hiel is de band voorzien van een dik gedeelte waarin zich een draadkern bevindt.
De draadkern bestaat uit een aantal dunne staaldraden, waardoor het mogelijk wordt de band om de velg te houden.
Er zijn twee soorten banden, nl. hoge- en lagedrukbanden. (De aanduiding hoge en lage druk heeft betrekking op de druk in de band en niet op de belasting.) De eerste heeft veel koordlagen en is hierdoor stugger (fig. 1), de andere heeft weinig koordlagen en de luchtinhoud is vrij groot, waardoor deze band zich gemakkelijk laat vervormen (fig. 2).
Ook in het profiel is verschil. Het meest voor de Nederlandse landbouw geschikte profiel is het open centerprofiel (fig. 3). Dit profiel lost de grond uitstekend en heeft een goede greep op de grond. Het gesloten profiel is meer geschikt voor transportwerk of voor het werken op rotsachtige bodem. Deze band heeft nl. op het loopvlak meer rubber waardoor ze meer tegen slijtage is bestand.
Met het oog op het aankleven van de grond aan de band moet deze op een bepaalde manier gemonteerd worden. Monteert men de band als in fig. 5a, dus zo dat de prent in de grond in dezelfde richting wijst als de rijrichting van de trekker, dan zal de band vollopen met grond.
De opgenomen gronddelen worden naar het nauwste gedeelte van het profiel gewreven en lopen daar vast met het gevolg dat het gehele profiel dicht gaat zitten.
Dit is niet het geval als de band andersom wordt aangebracht (fig. 5b); hier wordt de losgewerkte grond naar buiten gewreven en dus blijft het profiel schoon. Op zandgronden echter worden de banden wel andersom gemonteerd om het ingraven te voorkomen.
In fig. 6 is een afbeelding weergegeven van twee wielen: één met een grote en één met een kleine diameter; de breedte van beide is gelijk. Beide wielen moeten hetzelfde gewicht ondersteunen op dezelfde grond. De grond kan maar een bepaald gewicht per cm2 dragen. Wordt dit gewicht groter dan zakt het draagvlak in de grond. Dus beide wielen moeten hetzelfde draagoppervlak t.o.v. de grond hebben, met het gevolg dat het kleine wiel dieper inzakt dan het grote wiel.
De banden van de trekker zijn lagedrukbanden, zoals al reeds is gezegd. In fig. 7 zijn de bandenmaten aangegeven in engelse duimen. Bij hogedrukbanden worden de maten A en B opgegeven, dus de totale hoogte A en de breedte B. Als maat kan b.v. zijn aangegeven 32 x 6 (eng. duimen). Bij lagedrukbanden worden de maten B en D opgegeven. B is de breedte en D de velgdiameter. A is hier D + 2 B.
Blad 180 — Zie hierbij Afb. A 93
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |