CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XXV — RUPSTREKKERS

 

Paragraaf 102

DRAGEND GEDEELTE (Afb. A 122)

 

Het dragend gedeelte van de rupstrekker kan men beschouwen als een aantal rijplaten die steeds voor de wielen worden neergelegd en wanneer de wielen er overheen zijn gereden achter worden opgenomen om vervolgens weer aan de voorkant te worden neergelegd. Hierdoor ontstaat als het ware voor de wielen een verhard pad waardoor het wegzakken van de wielen wordt voorkomen.

Daar er meerdere steunpunten zijn aangebracht is de wieldruk ook meer verdeeld over het gehele oppervlak van de rupsband. In fig. 1 is het complete dragend gedeelte van een rupstrekker weergegeven.

De rupsbanden zijn hier plat neergelegd, waarop de looprollen (op de tekening niet zichtbaar) rusten.

De looprollen zijn in een looprolkast ondergebracht.

Verder zijn er aan de voorzijde van de looprolkasten geleidewielen aangebracht, waar de rupsbanden omheen worden gelegd.

De ketting wordt aan de bovenzijde door een of meer draagrollen gedragen. In de lagers achter op de looprolkasten worden de kettingwielen gelagerd. De diagonaalsteunen zorgen voor de versteviging van het geheel; deze worden bevestigd aan de asgedeelten (fig. 2, afb. A 119). Om bij slijtage de rupsbanden te kunnen spannen is een spaninrichting aangebracht waartoe de geleidewielen schuifbaar op de looprolkasten zijn aangebracht.

Een veer zorgt er voor dat als een steen of iets dergelijks tussen de rupsbanden en een wiel komt, deze in kan veren om brokken te voorkomen. De rupsbanden kunnen onafhankelijk ten opzichte van elkaar scharnieren om de kettingwiellagers en de diagonaalsteunlagers; ze worden daarbij gecontroleerd door een dwarse bladveer die met het midden onder tegen de onderkant van de trekker rust. In fig. 2 is een looprolkast apart afgebeeld. De looprollen (6) zijn hierop goed zichtbaar.

Meestal zijn de 1e en 4e rol voorzien van één en de 2e en 3e van twee geleidingsringen . Bij sommige uitvoeringen zijn echter alle vier de rollen voorzien van twee geleidingen, speciaal voor het werken op hellingen. Fig. 3 geeft een onderaanzicht van een rupstrekker waarop duidelijk de bevestiging van de diagonaalsteunen en de dwarse bladveer tot uitdrukking komt.

Ook de trekhaakconstructie is goed zichtbaar.

In fig. 4 is de onafhankelijke stand van de rupsbanden weergegeven, zoals die voorkomt op oneffen terrein. Hierdoor blijven beide rupsbanden steeds op de grond.

Vrijwel alle looprollen draaien om een stilstaande as, die op de uiteinden meestal voorzien is van een platte kant waarmee ze tegen de looprolkast rust en waardoor het meedraaien wordt voorkomen (fig. 1, afb. A 123). De bronzen lagerbussen worden vanuit een vetreservoir in de assen gesmeerd. De trapsgewijze aangebrachte afdichtingen zorgen dat geen grond en stof in de rol kunnen komen.

Het bovenste gedeelte van fig. 1 geeft de looprol met één geleidingsrand en het onderste gedeelte een rol met twee geleidingsranden.

Fig. 2 geeft de constructie van een draagrol .

In fig. 3 is de looprol weergegeven, die voorzien is van kogellagers ; ook komen rollagers voor.

 

 

 

Blad 222 — Zie hierbij Afb. A 122

 

Blad 221           Blad 223

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010