PRAKTIJKCURSUS TREKKERMECANICIEN
MEETTECHNIEK
Afb. B 130
a. De schuifmaat
Met een goede stalen duimstok is meten tot op een mm nauwkeurig mogelijk. Is de nauwkeurigheid van 1 mm niet voldoende dan kunnen we gebruik maken van een schuifmaat (zie fig. 1). Hiermede is het mogelijk tot op 1/10 mm of 1/20 mm nauwkeurig te meten. De schuifmaat bestaat uit een liniaal met vaste bek; de liniaal is aan de onderzijde voorzien van een millimeterverdeling en aan de bovenzijde meestal van een inch-schaalverdeling.
Over de liniaal kan een schuif geschoven worden welke onder grote bekken en boven kleine bekken heeft. Aan de achterzijde van de schuif is nog een dieptemaatstift bevestigd, welke over de gehele lengte van de liniaal loopt. Door de schuif te verplaatsen, kunnen we er de volgende metingen mee doen:
1. Diktematen tussen de grote bekken. De bekken zijn van binnen meestal dunner gemaakt om het mogelijk te maken de kern van schroefdraden te meten.
2. Afstandmaten of gatmiddellijnen (binnenmaten) met de bovenste bekken.
3. Dieptematen. Met de stift welke rechts uit de schuifmaat komt. Dank zij de z.g. nonius, kan men tot op 1/10 of 1/20 mm nauwkeurig aflezen. De nonius is op de schuif aangebracht en berust op het volgende: We hebben op de schuif een afstand van 9 mm in tien delen verdeeld. De afstand van streep tot streep is hier dus maar 0,9 mm, dus de 2e streep op de nonius staat 0,1 mm vóór de 2e streep op de schuif en de 3e streep op de nonius staat 0,2 mm vóór de 3e streep op de schuif etc. Moet men nu aflezen, dan kijkt men eerst, hoeveel mm de nulstreep, dat is de eerste streep op de schuif, aanwijst. Is deze een weinig over een deelstreep van de liniaal heen, dan telt men op de schuif het aantal streepjes, van de nonius tot en met de streep van de nonius die zuiver voor een streep van de liniaal staat. Het aantal streepjes dat men telt, geeft het aantal tiende delen van mm weer, die bij de aflezing opgeteld moeten worden.
B.v. eerst kijkt men bij de nulstreep van de schuif op of voorbij welk getal van de liniaal deze valt. In fig. 2 is het voorbij de 8, d.i. 80 mm. Nu telt men het aantal delen op de nonius, tot aan het deelstreepje van de nonius dat zuiver of bijna zuiver op een deelstreepje van de liniaal staat, hier 4 delen. We hebben hier dus een maat van 80 mm + 0,4 mm = 80,4 mm.
Voor het meten op een nauwkeurigheid van 1/20 mm is er op de schuif over een afstand van 19 mm een verdeling in twintig delen aangebracht. De afstand van elk deeltje op de schuif is in dit geval 19/2 0 mm . We meten dan dus op 1/20 mm nauwkeurig.
Voor het meten van de inch-maten heeft men de schuif over een lengte van 7/16 " verdeeld in 8 gelijke delen. Elk deel hiervan is 7/16 X 1/8 = 7/128 ". Het verschil is dan 1/16 "— 7/128 " = 8/128 "—7/128 8" = 1/128 ".
B.v. zie fig. 3. De nulstreep van de nonius staat hier voorbij de 1" op de liniaal. Zij staat zelfs verder dan 1/16 ". Na 5 delen valt de deelstreep van de nonius precies voor de streep van de liniaal, dat geeft dan nog 5 X 1/128 " = 5/128 " . Samen wordt de maat dan 1" + 1/16 " + 5/128 " = 1 13/128 " .
b. De micrometer
Voor nauwkeurige metingen, tot 1/100 mm of 1/1000 inch, wordt de micrometer gebruikt, zie fig. 4. Hier beweegt de meetspil zich naar of van de meetstift bij het draaien van de meettrommel. In de meethuls en op de meetspil is schroefdraad aangebracht.
Blad 242a — Zie hierbij Afb. B 130
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |