PRAKTIJKCURSUS TREKKERMECANICIEN

TESTEN VAN MOTOREN (Afb. B 131)

 

Wanneer we willen vaststellen in welke staat een trekkermotor zich bevindt kunnen we verschillende tests toepassen. Wel hebben we, om de test goed te kunnen uitvoeren, instrumenten en gereedschappen nodig. Ook de volgorde, waarin we deze tests uitvoeren, is zeer belangrijk. De normale volgorde is: Smering - Compressie - Ontsteking - Carburatie.

Smering

Deze test is met eenvoudige middelen uit te voeren. Men begint met de oliepeilstift of de controlekraantjes, die laten zien hoe hoog de oliestand in het carter is. We kunnen dan tegelijkertijd nagaan, of de smeerolie ook verdund is door b.v. petroleum of benzine, zodat we dan een indruk hebben hoe de smering van de motor geweest is en of de motor op de juiste temperatuur gewerkt heeft. Nadat we de motor gestart hebben, letten we op de stand van de oliedrukmeter. Mits de meter goed werkt, wijst deze stand aan, hoe de toestand van de lagers van de motor is. Na het stopzetten van de motor gaan we het oliefilter los nemen en hier kunnen we de hoedanigheid van de olie bepalen en tevens zien of het filter wel op tijd verwisseld is. Is de olie verdund door benzine of petroleum of is ze erg vuil dan gaan we het carter aftappen en vullen het bij met olie van de juiste dikte en soort. De carterontluchting wordt gecontroleerd en zo nodig schoongemaakt.

Compressietest

De bedoeling hiervan is om te controleren hoe het met de compressiedruk in iedere cilinder afzonderlijk is en om na te gaan waar eventuele afwijkingen op terug gebracht kunnen worden. Dit kan zijn b.v. bij kleppen, zuigerveren of koppakking.

Men begint te controleren met een pondensleutel of de spanning van de bouten nog juist is. We controleren dan meteen de kop, uit- en inlaatspruitstuk op lekkage of beschadigingen. De klepspeling wordt gecontroleerd en zo nodig bijgesteld. Hierbij moeten we er wel op letten of dit bij warme of koude motor moet gebeuren.

Hierna laat men de motor draaien tot de normale werktemperatuur bereikt is. We gaan dan de motor stoppen en draaien er alle bougies uit, de gas- en de chokeklep worden helemaal open gezet. De ontsteking wordt uitgeschakeld om tijdens de metingen geen schok te krijgen. De compressiemeter wordt in het bougiegat van de eerste cilinder gedrukt en we laten de motor met de startmotor ronddraaien net zolang tot de wijzer van de compressiemeter niet hoger meer oploopt. We noteren nu de compressiedruk en zetten de meter weer op 0 door het indrukken van het ventiel. Op dezelfde wijze meten we de andere cilinders op. Hierbij moeten we er op letten, dat de startmotor iedere keer ongeveer even lang ingeschakeld blijft, zodat dus iedere meting afhankelijk is van een even groot aantal slagen van de zuiger.

De vereiste compressiedruk kan bij verschillende merken en typen trekkermotoren nogal uiteenlopen en bedraagt 5—8 atm. of 70—115 lbs/sq". Voor de juiste gegevens verwijzen we naar de lijst „afstelgegevens". De verschillende drukken van de zuigers zijn dus genoteerd en als het lijstje er als volgt uitziet: 70—72—68—71 lbs/sq", nemen we aan dat de compressie in orde is. Het kleine onderlinge verschil is wel toelaatbaar. Wordt het verschil groter dan 10 lbs/sq" dan is er iets fout. Ziet het er b.v. uit als volgt: 72—54—56—69 lbs/sq", dan is de compressiedruk van de tweede en derde cilinder te laag. Om te onderzoeken wat de oorzaak hiervan is, spuiten we door het bougiegat van de betreffende cilinder een beetje motorolie, zoveel, dat de zuiger aan de bovenkant afgedicht wordt met olie .

 

 

Blad 242d — Zie hierbij Afb. B 131

 

Blad 242c           Blad 242e

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010