HEFARMEN Topverbinding (Fig. 13). TREK NIMMER DIRECT v. d. TOPVERBINDING. De topverbinding bestaat uit twee gedeelten die met bouten aan elkaar bevestigd zijn. Door de middelste bout in verschillende overeenkomstige gaten te plaatsen kan de lengte van deze stang veranderd worden en wel van 622 mm. tot 672 mm. De kleinste lengte mag alleen gebruikt worden met bepaalde werktuigen. In dergelijke gevallen worden nauwkeurige aanwijzigingen gegeven. Onderste hefarmen. Wanneer een werktuig aan de onderste hefarmen bevestigd
wordt moet altijd eerst de linker hefarm aangebracht worden, waarna
de rechter, indien nodig, met de stelinrichting van de rechter hefstang
op de juiste hoogte gebracht kan worden. De controlekettingen voorkomen
dat het werktuig tegen de achterwielen kan zwaaien in transportstand.
Het is zeer belangrijk dat de kettingen niet gedraaid worden en de bevestigingsplaten
op de juiste manier aangebracht wor- |
den met de ketting boven het midden van deze plaat, zoals
aangegeven is in fig. 13.
In de rechterhefstang is een groef welke, als de beide hefarmen op gelijke hoogte zijn, gelijk is met de bovenkant van de draadmof. Het maximum aanbevolen gewicht dat onder normale omstandigheden aan het eind van de onderste hefarmen opgetild mag worden, bedraagt 567½ kg, welk gewicht niet overschreden mag worden. Veiligheidsventiel. Voorkom zoveel mogelijk dat door te zware belasting het veiligheidsventiel regelmatig afblaast. Dit kan o.a. veroorzaakt worden wanneer getracht wordt een te zwaar gewicht aan het eind van de onderste hefarmen op te tillen of, door de diepteregelaar te gebruiken om een werktuig op te heffen aan het eind van een werkgang. Hoewel door het regelmatig afblazen van het veiligheidsventiel het hydraulische systeem niet werkelijk beschadigd wordt, kan het toch tot gevolg hebben dal het vermogen, dus de maximaal te leveren druk, iets achteruit gaat.
|