Nederlandse index
Homepage
English index

 

 

fig. 52-I      Krachten in het verticale vlak bij ver-
                  schillende bevestigingsplaatsen van de
                  stangen van de hefinrichting

de lijn A-B/C bij heffen sterker kantelen, dus staat ook de ploeg meer voorover en is de indringing nog sneller. Men kan dit snel op diepte komen nog versterken door de punten B/C lager te plaatsen. Indien de punten B/C voldoende laag zijn dan komen de punten W, B/C en IT op een rechte lijn te liggen, fig. 50. Nu kunnen de topstang FA en de stangen DB en EC vrij bewegen, zodat wij de krachten langs de aslijnen van de stangen kunnen verplaatsen en de krachten in het punt IT laten aangrijpen, fig. 51. Hierbij hoeft het punt IT in het verticale vlak niet met dat in het horizontale vlak samen te vallen. Bij een zwevende hefinrichting kan de ploeg zo gaan lopen, dat de krachten P en R even groot en tegengesteld zijn gericht en in eikaars verlengde liggen, fig. 50. Verplaatst men nu het punt B/C naar boven, fig. 50, dan liggen de krachten P en R niet meer in elkaars verlengde, maar vormen een resultante K, die tracht de ploeg en dus B/C voorover te kantelen. Dit wordt belet door de topstang FA, die dus op druk wordt belast. De grootte van deze druk hangt af van de grootte en richting van K. Bij ongelijke grondsoorten en werkdiepten varieert deze druk en kan zelfs in trek overgaan, waardoor men de druk in de topstang voor automatische diepteregeling op gevraagde trekkracht kan gebruiken. Bij ploegen voor dit systeem ligt het aanspanningspunt B/C dan ook vaak ongeveer even hoog als de punten D/E. Stel, dat een ploeg met zwevende hefinrichting op de gewenste diepte ploegt, fig. 52. Dan kunnen wij de lijn IT-W als een trekkrachtlijn beschouwen. De trekkracht kan nu worden ontbonden in een horizontale kracht H en een verticale kracht V. Deze kracht V tracht de ploeg te lichten, maar wordt tegengewerkt door de naar beneden gerichte krachten op de ploeg, zoals de verticale component van de gronddruk en het gewicht van de ploeg. Naarmate V groter en het gewicht kleiner is zal de ploeg meer neiging hebben omhoog te komen. Men kan de verticale kracht V bij gelijkblijvende grondsoorten en ploeggewicht veranderen door verplaatsen van het punt IT. Dit gebeurt tijdens het ploegen door

de veranderingen in de gevraagde trekkracht, maar men kan het punt IT bewust verplaatsen door de topstang en/of de trekstangen op andere punten te bevestigen en daardoor in een andere richting te plaatsen, fig. 52. Men ziet in deze figuur, dat wanneer de trekkracht groter wordt, zowel H als V groter worden en dat H kleiner en V groter wordt naarmate de lijn IT-W steiler loopt. Het is nu ook duidelijk waarom V bij toenemende trekkracht groter wordt en de ploeg op een zware plek neiging heeft ondieper te ploegen. Deze neiging zal, naarmate het ploeggewicht groter is minder sterk zijn.
Resumerend kan men vaststellen dat de grootte van de verticale kracht V wordt beïnvloed door:
1. De grootte van de trekweerstand van de grond.
2. De plaats van het idiële trekpunt. Hoe verder dit
naar achteren en hoe hoger dit ligt, hoe groter V.
Het is, gezien het bovenstaande belangrijk, dat de be-vestigingspunten van de ploeg in hoogte verstelbaar zijn. Men kan de aanspanning dan bij de verschillende grondsoorten, en dergelijke aanpassen.

Bij een hefinrichting met automatische diepteregeling
op gevraagde trekkracht worden de trekstangen in hun bewegingen belemmerd door de hefinrichting, de topstang niet direct. Het idiële trekpunt IT zal dus op het verlengde van de topstang FA moeten liggen, fig. 53. Verder zal het punt IT moeten liggen op het verlengde van de lijn van de trekweerstand R die in W aangrijpt. Men kan nu aan de hand van soortgelijke redeneringen vinden, dat ook nu weer de verticale krachten groter worden bij naar achteren verplaatsen van het punt IT, en dat het ook in dit geval mogelijk is de drukkracht in de topstang door verstellen van het aanspanningspunt B/C min of meer onafhankelijk van de gevraagde trekkracht groter of kleiner te maken. Dit is van belang om de regelkrachten op verschillende grondsoorten toch binnen de gewenste grenzen te houden en de hefin-richting correct en met de juiste gevoeligheid te doen reageren.

vorige pagina <<<       Inhoud       >>> volgende pagina