Nederlandse index
Homepage
English index

 

 

 

fig. 58-I      Kantelploeg met stelinrichting (Eberhard)

het wentelen

Wanneer de ploeg wordt geheven werken er krachten op, die de krukken naar achteren willen duwen. Indien het raam niet was vergrendeld zouden deze krachten de dwarsstang dus doen draaien. Trekt men nu P met de handel G los, dan zal D gaan draaien. Hierdoor gaat de klauw AE naar beneden met gevolg, dat de arm AD het palmechanisme omhoogtrekt. Daardoor wentelt de ploeg en wordt hij aan de andere kant weer door P vergrendeld. Bij het wentelen gaat AC door het bovenste dode punt heen. Laat men de ploeg zakken dan zullen de krukken naar voren worden getrokken, waardoor de dwarsstang zo ver draait als de aanslagnok van de mof het toelaat. Hierbij valt de tuimelpal X achter het segment Y. Bij de meeste ploegen lijkt het wentelmechanisme veel op het zojuist beschreven type. Het wentelen wordt echter niet door de dwarsstang, maar door een tuimelstuk in de opstand teweeggebracht. Er wordt bij het heffen door het gewicht van de ploeg een kracht op het tuimelstuk uitgeoefend. Het heeft dan neiging naar voren te gaan. Het tuimelstuk is door een stangenstelsel met het palmechanisme verbonden, zodat de ploeg zal gaan wentelen als de pal wordt losgetrokken. Bij het eerstgenoemde systeem staat de schaar bij het inzetten direct meer op de greep dan bij het tweede, zodat de ploeg vlot de grond in wil. In het eerste geval blijft de topstang even lang en komt de dwarsstang dichter bij de draaipunten van de trekstangen, terwijl in het tweede geval de topstang in feite langer is geworden (zie blz 33).

instelling

De breedte-instelling geschiedt bij genoemde ploeg door middel van de beide draadspillen AL en AL, fig.56, die links en rechts van het raam zitten. Indien het voor-ste rechtswerkende lichaam breder moet ploegen, wordt AL losgedraaid en AL aangedraaid. Het raam draait hierbij om de verticale as l, fig. 55, zodat de schaarpunten landinwaarts gaan wijzen. Men moet de nokken N hoger of lager stellen om de ploeg meer overrug of overbuik te laten lopen. Men draait hiervoor de bouten AJ los, waarmee men de nok met de draadspil AK hoger of lager kan stellen. Bij sommige ploegen, als eerste die van Cappon, is deze draadspil verlengd en van een kruk voorzien, zodat men de nokken vanaf de trekkerzitting kan verstellen. In principe geldt dit voor alle ploegen, mits de ver-grendeling aan dezelfde kant als het werkende ploeg-lichaam zit:
nok hoger - meer over rug; nog lager - meer over buik schaarpunt meer landinwaarts - breder ploegen schaarpunt meer naar de open voor - s'maller ploegen Bij vele kantelploegen, fig. 58, worden twee aparte ploegbomen toegepast, zodat de links- en rechtswerkende ploegen onafhankelijk van elkaar kunnen worden ingesteld.
Bij de keerploegen is het nodig, dat de hefstangen van de hefinrichting beide steeds even lang afgesteld zijn. Ook mag er niet veel speling in de verbindingen tussen de hefarmen, de hefstangen en de trekstangen zijn. Is dat wel het geval dan kan men geen goed ploegwerk krijgen.

vorige pagina <<<       Inhoud       >>> volgende pagina