Nederlandse index
Homepage
English index

 

Verder wordt de verkruimeling bepaald door de onder-linge afstand tussen de schijven en de schijfdiameter. Deze zijn bij de stoppelschijvenploeg vaak kleiner dan bij een normale schijvenploeg.
Een met schijven uitgerust werktuig werkt niet alleen verkruimelend, maar onder bepaalde omstandigheden ook versmerend op de grond. In fig. 73, is de projectie van een schijf weergegeven. Op de schijf bevindt zich een brok grond met een dikte AB, terwijl de schijf in pijlrichting draait. De grond verplaatst zich nu naar A'B', waarbij de door A afgelegde afstand kleiner is dan de door B afgelegde. Dit volgt uit het feit, dat de omtreksnelheid bij B groter is dan bij A. Wanneer nu de samenhang van de grond, bijvoorbeeld bij natte kleigrond, groot is, dan zal de weerstand van de grond bij B zo zijn, dat de schijf sneller door de losse grond draait; bij A is het omgekeerde het geval. Hierdoor wordt het aanrakingsvlak van de grond met de schijf iets versmeerd. Er treedt niet, zoals bij een risterploeg, scheurvorming op, wat de verwering van de grondbrokken vertraagt. Dit kan bij het onderploegen van stro bijvoorbeeld tot gevolg hebben, dat de vertering langzamer verloopt. De schrapers geven aan een deel van de grond een andere richting en kunnen daardoor de verkruimeling nog beïnvloeden.
De werkdiepte wordt in de eerste plaats bepaald door het gewicht per schijf en door de hoek a, die de schijf t.o.v. de rijrichting maakt, fig. 74, en bij de normale schijvenploeg door de hoek B, fig. 72. Deze hoek zal op harde- en zandgrond 15-20° zijn; op kleverige klei en sterk begroeid land 20-25°. De hoek a moet in het algemeen 45-50° zijn.

 

krachten op de schijvenploeg

 

In fig. 75 de op een ploegschijf werkende krachten, die de schijf doen draaien. Op de schijf werkt de reactiekracht B van de grond. Deze kracht is de resultante van verschillende door de grond uitgeoefende horizontale en verticale krachten. Bij een ploegenschijf verplaatst het weerstandspunt W zich naar gelang van de grondsoort en de werkdiepte. In de as van de schijf grijpt de trekkracht T aan. Deze vormt met de kracht B een koppel, waardoor de schijf gaat draaien. Het gewicht G, dat op de schijf rust, is een van de componenten van B, fig. 76. Deze kracht G wordt tegengewerkt door de steunkracht S van de grond. Wordt G groter, dan zal ook S groter moeten worden. Nu wordt S groter als de oppervlakte van de schijf die met de grond in aanraking is groter wordt, dus als de schijf dieper in de grond dringt of als de hellingshoek en/of de hoek met de voortbewegingsrichting wordt veranderd. In het horizontale vlak werken nu op elke schijf die krachten. De krachten die op alle schijven werken kunnen wij samenstellen tot een stel, dat in een midden tussen de voorste en de achterste schijf gelegen punt aangrijpt, fig. 77. Zo kan men alle reactiekrachten van

fig. 73-I      Werking ploegschijf

fig. 74-I      Stand ploegschijf t.o.v. de rijrichting

fig. 75-I      Krachten die een ploegschijf doen draaien

fig. 76-I      Gewicht en steunkracht op een ploegschijf

vorige pagina <<<       Inhoud       >>> volgende pagina