Nederlandse index
Homepage
English index

 

De hakenfrees wordt in de landbouw praktisch niet gebruikt, wel in de tuinbouw. De bladen, messen of haken zijn aan kransen bevestigd, die op hun beurt weer vast of verschuifbaar op de freesas zitten. De bladen, kransen en freesas noemt men gezamenlijk wel de messenkooi. De freesas kan opzij of in het midden worden aangedreven. Bij de middenaandrijving bevindt het aandrijfhuis zich in het midden van de freesas, fig. 148, waardoor bij ondiep frezen tot ca. 7 cm een stukje onbewerkte grond overblijft. Dit tracht men wel te ondervangen door voor de aandrijving een ganzevoet te plaatsen, die deze strook losmaakt. Bij frezen met zijaandrijving wordt de freesas via een ketting door een bovenliggende as aangedreven. Deze as wordt op zijn beurt weer via een tandwieloverbrenging en een tussenas door de trekkeraftakas aangedreven, fig. 147. Om de frees bij de verschillende bodemomstandigheden aan te passen is het nodig, dat het toerental van de freesas kan worden gewijzigd. Bij de frezen met middenaandrijving komt dit niet voor, dit in tegenstelling tot de typen met zijaandrijving. Bij de laatste is het mogelijk het freesastoerental te veranderen door het verwisselen van kettingwielen, fig. 147. Dit kost, omdat hiervoor de kettingkast moet worden opengemaakt of gedemonteerd, vrij veel tijd. Howard heeft een goede en gemakkelijke oplossing gevonden door het toepassen van verwisselbare tandwielen, die op de hoofdas, resp. op de tussenas voor de haakse overbrenging zitten. De tandwielen zitten los op de spiebanen, fig. 147. De freesas wordt tegen overbelasting beschermd door een slipkoppeling, die voor op de hoofdas zit. De werkdiepte kan op verschillende manieren worden geregeld, namelijk door steunwielen, door sloffen of door een steunwiel en een slof. De plaats van het wiel of de slof moet altijd zo dicht mogelijk bij het midden van de freesas zijn. Dit is met sloffen gemakkelijker te verwezenlijken dan met wielen. Sloffen hebben het bezwaar, dat de vegetatie gemakkelijk wordt opgestroopt.

de werkende delen

Daar de werkende delen van de landbouwfrezen meestal bladen zijn, zullen deze als voorbeeld worden genomen. Deze bladen beschrijven bij het werk een cycloïde baan in de grond. In fig. 149 is deze baan op schaal weergegeven. De cijfers op de middellijn geven de voorwaartse snelheid, in dit geval 1 m/sec, aan. Het toerental van de freesas bedraagt 180 omwentelingen per minuut. Elke krans heeft drie bladen, die in dezelfde strook werken en die in de tekening worden aangegeven met A, B en C. Wanneer de frees door de voorwaartse beweging op punt 2 is, bevindt blad A zich ook op 2, evenals B en C; elk in hun eigen baan. Wanneer wij blad A verder op zijn baan vervolgen, dan blijkt dat het in de volgende getekende fase buiten de baan komt. Dit houdt in, dat het mes door de voorwaartse beweging tegen de afgesneden wand drukt, hetgeen veel vermogen vraagt en een extra smerende werking op de grond uitoefent. De vrijloophoek van het mes, die in deze tekening op 15° is aangehouden blijkt bij deze voorwaartse snelheid niet groot genoeg te zijn en had 21 ° moeten bedragen, wat duidelijk uit de tekening blijkt. Hetgeen hier theoretisch is benaderd blijkt geheel in overeenstemming te zijn met in Duitsland genomen proeven. De krachten, die de grond op de bladen uitoefenen, zijn de kracht K, die wordt veroorzaakt door de inslag van het blad in de grond en door de wrijvingskrachten van de grond door het blad en de centrifugale kracht P. Bij de inslag is K het grootst, terwijl de kracht P dan praktisch nul is. Naarmate het blad verder in de grond snijdt, neemt de kracht K af, en de centrifugale kracht P toe. De grondmoot, die losgesneden wordt, wordt steeds meer tegen het blad gedrukt. Door deze kracht en door de wrijvingskracht wordt aan de grond een snelheid gegeven. Deze grond wordt aan de achterzijde onder een bepaalde hoek weggeworpen. Deze baan kan bij benadering worden berekend.

fig. 148-I      Messenfrees

vorige pagina <<<       Inhoud       >>> volgendse pagina