fig. 15-XIV | |
De melkklauw, fig. 15, heeft vier aansluitingen voor de tepelvoeringslangen
(3) en vier aansluitingen voor de korte pulsatieslangen van de tepelbeker
(4). De aansluitingen voor de tepelvoeringslangen verenigen zich in de
aansluiting voor de melkslang (6), terwijl de aansluitingen voor de vier
korte pulsatieslangen met één of twee pulsatieslangen in
verbinding staan die naar de pulsator lopen (5). De aansluitingen voor
de tepelvoeringslangen zijn schuin, die voor de korte pulsatieslangen
recht afgesneden. Vóór het aanzetten van de tepelhouders
hangen de tepelvoeringslangen over de schuine einden waardoor de slangen
worden afgesloten en er geen lucht en vuil door de tepelhouders kunnen
worden aangezogen. Het spreekt vanzelf dat deze einden niet te scherp
mogen zijn, daar zij anders gaten in de slangen steken. |
Daar de Nederlandse veerassen per tijdseenheid relalief veel melk geven,
moeten de melkkanalen in de klauw ruim zijn. Hoe ruim is
niet in het algemeen te zeggen. Een doorlaat van 11 mm van de tepelvoeringaansluiting
en een van 16 mm van de melkslangaansluiting is gebleken voldoende te
zijn. De klauw moet een zodanige vorm hebben dat de tepelhouders
recht onder de kwartieren hangen. Hierom plaatst men de aansluitingen
voor de tepelvoeringen in een rechthoek. Het is met het oog op het reinigen
nodig dat er aan de buitenzijde voldoende ruimte is tussen de aansluitnippels.
Is dit niet het geval dan kan men er niet met een borstel bijkomen. |
vorige pagina <<< Inhoud >>> volgende pagina