dat betekent dat het wenselijk is pootgoed te gebruiken met een maatbegrenzing van 5 mm. Dus 35-40 en 40-45 in plaats van 35-45 mm.
§ 5 gebruik en afstelling Om ook de verdere verzorging van het aardappelgewas zo goed mogelijk te kunnen doen, is het noodzakelijk dat de rijen zo recht mogelijk worden gepoot. Noodzakelijk is tevens dat de aansluitende rijen dezelfde breedte hebben als de tussenliggende rijen. Wordt een geulentrekker gebruikt, dan worden de aardappelen met de hand in de geulen gelegd. Een goede methode is om teruglopend twee rijen tegelijk te poten. Het kiembakje wordt dan op de middelste rug gezet en achteruitlopend telkens meegetrokken. Nadat de aardappelen in de geulen zijn gelegd worden de ruggen gespleten. Hiertoe wordt weer dezelfde geulentrekker gebruikt. Ook bij gebruik van een plantgatenmaker worden de aardappelen in de ruggen toegedekt met behulp van een geulentrekker (aanaarder). Bij halfautomatische pootmachines wordt de afstand in de rij bepaald door de snelheid, waarmee de bakjeselevator rondgaat. Deze snelheid kan door het opzetten van andere tandwielen worden gewijzigd. Uiteindelijk echter zal de vaardigheid van de mensen op de machine de capaciteit bepalen. De normale capaciteit per element bedraagt per dag ongeveer 85 are. Ook bij de automatische pootmachines kan de afstand in de rij door het verwisselen van tandwielen worden gewijzigd. Bij alle pootmachines kan ook de rijenafstand onderling binnen bepaalde grenzen worden gewijzigd. Om de diepte van de te poten aardappelen zuiver te bepalen is het noodzakelijk, dat vooral bij meerrijige machines de vorentrekkerschijven van elk element gelijk zijn afgesteld. Bij alle machines is de diepte hiervan gemakkelijk instelbaar. Ook de vorm van de ruggen die door de aanaardschijven worden gemaakt moeten gelijk zijn. Wordt de rug te vlak, dan zullen de aanaardschijven steiler gesteld moeten worden. Het kan ook voorkomen, dat de kettingen, waaraan deze aanaardschijven zijn opgehangen te kort zijn vastgemaakt. De breedte van de rug kan worden gewijzigd door de aanaardschijven dichter bij elkaar te stellen, fig. 13. Het is van belang, dat de elevatorketting zowel bij de halfautomatische als bij de volautomatische machines niet te slap is. Na langer gebruik zal deze moeten worden bijgespannen wat in de regel vrij eenvoudig kan geschieden door stelmoeren die bij de bovenste as zijn aangebracht. Bij automatische pootmachines is het gewenst, dat het correctorsysteem tevoren wordt gecontroleerd. In de regel wordt in de bijgeleverde gebruiksaanwijzing precies aangegeven hoe deze afstelling moet zijn. Het is bij halfautomatische en automatische pootmachines gewenst pootgoed te gebruiken met korte stevige kiemen. Lange kiemen zullen reeds voor een groot deel bij het omstorten van de kiembakken verloren gaan. Bij automatische machines zullen bovendien kiemen verloren gaan doordat de elevatorketting steeds door de voorraadbak loopt. |
fig. 13-IV Verstelbaarheid aanaardschijven
Sterke korte kiemen kunnen worden verkregen door de bewaartemperatuur te regelen en de poters tijdig voor het poten af te harden. Evenals bij alle machines, waaraan draaiende delen voorkomen is het noodzakelijk, dat deze draaiende delen regelmatig worden gesmeerd. Dit dient te geschieden, voordat men de machine in het veld gaat gebruiken. Bij meerrijige machines, waarbij de trekker als trekkracht fungeert is het gewenst aan de machines markeurs te bevestigen om aan te geven waar men de volgende gang moet rijden om een juiste aansluiting van de rijen te krijgen. Het is gewenst deze markeurs zeer zuiver af te stellen.
§ 6 bloembollenpootmachines algemeen Men spreekt bij bloembollen, net als bij aardappelen en dergelijke, van
poten. Van de bloembollen, die machinaal worden gepoot, nemen tulpen verreweg
de belangrijkste plaats in. Wij zullen ons dan ook tot de tulpenpootmachines
beperken. |
vorige pagina <<< Inhoud >>> volgende pagina