fig. 41-IX Vijfdelige gaffelschudder met één krukas (A) en vierdelige gaffelschudder met twee krukassen (B) | |
Dekt men daarentegen een deel van de mantel aan de buitenkant af, dan kunnen het zaad en ongedorste aren niet zo vlug door de mantel vallen en zullen zij extra worden gekort of nagedorst. Dit wordt bij het dorsen van gras- of klaverzaad nogal eens toegepast. De kans op korrelbeschadiging en schudderverlies neemt bij geheel of gedeeltelijk afdekken aan de buitenkant van de mantel toe. reiniging De stroschudder dient om lang en kort materiaal te scheiden en
het lange materiaal in een voldoende tempo af te voeren. | Bij een vingerschudder zijn enkele harken
aangebracht, die het stro wat extra schudden. De harken zijn aan de ophangveren
of aan de ophangarmen van de schudder bevestigd en bewegen daardoor min
of meer tegen de schudder in. Een gaffelschudder, fig. 41, bestaat uit 3-5 smalle zeven, die op één of twee krukassen zijn bevestigd. De krukken zijn zo ten opzichte van elkaar geplaatst, dat naast elkaar gelegen schudders een zo groot mogelijk faseverschil hebben. Dit bevordert een goed uitschudden. Daarom staan de krukken bij schudders met één krukas en elk stel van twee naast elkaar gelegen schudders bij typen met twee krukassen onder 180°. Bij het laatste type is het faseverschil tussen beide stellen 90°. Zo heeft men een goede uitbalancering en een positieve aandrijving van de tweede krukas. De schudders hebben ook hier trappen en soms hanekammen. De ene schudder neemt het gewas van de andere over, waardoor het wordt uitgeschud en verder getransporteerd. Onder de schudders is een gemeenschappelijke heen-en weergaande graanzolder, soms voorzien van een naschudder aanwezig, fig. 32. Boven het begin van de schudder is een leiplaat of een verstelbare spatklep aangebracht om te ver wegspatten van het zaad tegen te gaan en er voor te zorgen, dat'het gewas voor op de schudder komt. Vaak is nog een tweede spatklep aanwezig, fig. 32 en 33. |
vorige pagina <<< Inhoud >>> volgende pagina