CURSUS LANDBOUWTREKKERS
HOOFDSTUK III — MOTOR-ONDERDELEN
Vertoont de cilinder wel enige slijtage, maar niet in die mate dat tot vernieuwing van zuiger en voering over wordt gegaan, dan kan een schraapveer met expander (fig. 5) uitkomst brengen. In de sponning legt men eerst een dunne gegolfde bladveer (fig. 7 b) en daarop de schraapveer (fig. 7 a).
Om het oliepompen van de zuigerveren tegen te gaan kan men Cordsveren (fig. 8) toepassen. Dit zijn stalen veren, welke iets komvormig zijn en die een dikte hebben van 1/32 ". De breedte van de veren varieert van 1/8 " tot 3/16 " en de groeven in de zuiger moeten steeds .015 " tot .025 " dieper zijn, zodat de veer onder de zuigermantel kan komen. De slotspeling mag niet minder zijn dan 1/32 " en niet meer dan 1/16 ".
Zoals uit fig. 8 blijkt, wordt in de bovenste sponning altijd een gewone compressieveer aangebracht om de onderliggende veren tegen te hoge temperaturen te vrijwaren.
In de tweede sponning zijn vier Cordsveren aangebracht, hetgeen mogelijk is als deze sponning 1/8 " wijd is. Is de sponning breder, dan worden vijf Cordsveren gemonteerd. In sponningen van 3/16" breedte worden zes dunne veren geplaatst. De veren moeten dan evenals bij het aanbrengen van vier veren twee bij twee tegen elkaar passen, hetgeen men kan controleren door de veren in de hand te nemen en dan in te knijpen. Gaan ze van elkaar, dan is de bolle kant naar buiten gericht.
Wanneer er b.v. ruim vier veren, maar geen vijf in een groef gaan, dan moet de groef ruimer worden gemaakt.
Onder de zuigerpen mogen geen Cordsveren worden aangebracht, omdat dan de smering gevaar loopt.
Montage en afstelling.
Voordat men een zuiger met nieuwe veren in een enigszins gesleten cilinder plaatst, moet eerst de stootrand worden verwijderd door middel van een schraapstaal of stootkantruimer.
Bij het afhalen en opzetten van zuigerveren kan men gebruik maken van een zuigerveertang; wie over de nodige ervaring beschikt kan het echter ook met de handen doen.
Om te controleren of de ruimte tussen veer en sponning niet te groot is gaat men te werk zoals aangegeven in fig. 9. De voeler mag niet dikker zijn dan 0,1 mm.
Om de speling van het veerslot te controleren past men de veren in de nauwste plaats van de cilinder waarbij een voeler van 0,3 mm tussen de opening van het slot gestoken moet kunnen worden (fig. 10); deze maat is afhankelijk van de diameter van de cilinder en is in het algemeen voldoende tot ± 80 mm cilinderdiameter.
Wanneer de slotspeling groter is dan 1 mm zullen de veren door het slot te veel gassen doorlaten.
In het algemeen is het van belang om bij het opzetten van de zuigerveren er op te letten dat de veersloten op de zuiger ± 120° ten opzichte van elkaar verspringen zodat de sloten elkaar dan voldoende overlappen. Bij tweetactmotoren worden pennetjes in de sponning toegepast om te voorkomen dat de veersloten voor de in- en uitlaatpoorten komen. Wanneer de cilinder of de voering niet voorzien is van een schuine kant, kan men bij het inzetten van de zuiger met veren veel gemak hebben van een klemband (fig. 11). Hiermede worden de veren in elkaar gedrukt, waarna men de zuiger door licht stoten met een hamersteel in de cilinder drukt. Zodra de zuiger in de cilinder is gezakt komt de klemband vrij.
Blad 2 1 — Zie hierbij Afb. A 9
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |