PRAKTIJKCURSUS TREKKERMECANICIEN
DIESELMOTOREN
f. Men controleert nu of de pomp werkelijk goed staat. Dit doet men als volgt: Draai met de slinger de krukas weer zover, dat de eerste cilinder compressie heeft. Draai dan zeer langzaam door en let op de brandstof die uit het zwanehalspijpje komt. Houdt het lekken van de brandstof uit het pijpje op dan moeten de merken weer precies bij elkaar staan;
g. Breng de persklep en de veer weer op hun plaats en monteer de persleiding.
3. De verstuivers
De goede werking van de verstuivers van een dieselmotor kan het beste gecontroleerd worden bij draaiende motor. De wartelmoer van de persleiding bij iedere verstuiver wordt stuk voor stuk even losgedraaid. Gaat de motor bij het losdraaien van de wartel slechter lopen dan is de betreffende verstuiver in orde. Reageert de motor bij het losdraaien van de wartel niet en lekt er wel brandstof langs de wartel dan is de verstuiver niet goed. Lekt er geen brandstof langs de losgedraaide wartel dan is de plunjer van de pomp niet in orde.
Staat een verstuiver niet meer op de juiste inspuitdruk dan moet deze opnieuw afgesteld worden. Dit doet men met een testpomp (fig. 3). De verstuiver wordt op de pomp aangesloten en door middel van de hefboom kan men de pomp laten werken. De druk waarbij de verstuiver gaat werken is op de manometer af te lezen. Deze druk moet overeenkomen met de opgegeven inspuitdruk. Door middel van een veer of met gecalibreerde vulplaatjes is de verstuiver bij te stellen. De druk die de wijzer aangeeft op het moment vóór hij doorslaat, is de zuivere druk die we moeten aflezen.
4. De gloeistroomkring
Het aansluiten van de onderdelen die hierin voorkomen is in fig. 4 weergegeven. Wanneer in de gloeistroomkring een storing voorkomt, is dit meestal een doorgebrande gloeispiraal. Omdat de spiralen, de weerstanden en de controlespiraal in serie geschakeld zijn, zal bij het doorbranden van één spiraal ook de controlespiraal niet gaan gloeien. Met een testlampje wordt nu de hele stroomkring gecontroleerd, te beginnen bij de laatste gloeispiraal. De schakelaar moet hierbij in stand 1 (gloeien) gehouden worden. Komt men bij een aansluiting waar het testlampje gaat branden, dan is het onderdeel tussen dit aansluitpunt en het voorgaande defect. Door op deze manier punt voor punt te testen tot aan de accu, moet de storing gevonden worden. Behalve het doorbranden, kan een gloeispiraal ook defect zijn door kortsluiting. Inwendige kortsluiting of kortsluiting met de massa. Bij inwendige kortsluiting van één spiraal zal de controlespiraal vlugger dan normaal aangloeien, terwijl één cilinder niet direct aanslaat. Bij kortsluiting met de massa maakt het een groot verschil welke gloeispiraal het is. Is het de eerste spiraal, dan zal de controlespiraal snel aangloeien, terwijl de motor niet of moeilijk zal aanslaan. Bij deze storing wil de controlespiraal gemakkelijk doorbranden, terwijl de gloeispiralen zelf koud blijven. Is het de tweede spiraal die kortsluiting met de massa heeft, dan is er één goed werkende spiraal. De controlespiraal zal ook nu snel aangloeien en de motor zal op één cilinder aanslaan.
Bij het vervangen van een defecte gloeispiraal door een nieuwe moet er op gelet worden dat type en nummer precies gelijk zijn. Is dit niet het geval, dan loopt men de kans, dat het voltage, de lengte van de schacht of de lengte van de gloeidraad afwijkt.
Blad 76b — Zie hierbij Afb. B 43
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |