CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XV — KOPPELINGEN

 

Treedt echter een ongelijkmatige slijtage van de beide wrijvingsplaten op, dan moet behalve het opnieuw instellen van de dode slag van het koppelingspedaal ook aan de dubbele koppeling zelf de afstand 3 door de instelmoeren 2 opnieuw op 1,7 mm ingesteld worden.

Daar beide koppelingen achter elkaar ontkoppeld worden, eist de dubbele koppeling een grotere ontkoppelweg.

Tijdens het eerste gedeelte van deze ontkoppelweg wordt de motorkoppeling ontkoppeld en bij het geheel doortrappen van het koppelingspedaal ook de aftakaskoppeling.

Zoals in het ontkoppeldiagram (fig. 3) te zien is stijgt de ontkoppeldruk aan het eind van de ontkoppelweg van de motorkoppeling ofwel het begin van de ontkoppelweg van de aftakaskoppeling aanzienlijk, zodat een merkbare drukverhoging bij het doortrappen van het koppelingspedaal voelbaar is.

Bij belaste aftakas is het niet aan te bevelen dit punt als rustpunt te gebruiken, omdat anders de koppelingsdruk van de aftakaskoppeling gedeeltelijk verloren gaat en slippen op kan treden.

Wanneer de drukverhoging als aanduiding van overgang op de aftakaskoppeling niet voldoende merkbaar is, is het aan te bevelen aan het koppelingspedaal of de koppelingsstangen een soort rem aan te brengen. Deze bijkomende drukverhoging moet zodanig in te stellen zijn dat hij even voor het bereiken van de overgang op de aftakaskoppeling in werking komt.

In trekkers die gebruikt worden voor het aandrijven van werktuigen, die grote vermogens vergen, zoals maaidorsers, zijn de eisen welke aan de motorkoppeling gesteld worden aanzienlijk groter dan bij de andere trekkers.

Dit houdt verband met het feit dat het wegrijden met maximum toerental van de motor moet geschieden, omdat een dalend motortoerental voor de werking van het werktuig ongunstig is.

Hierbij komt nog dat door het grote vermogen dat voor het werktuig nodig is er voor de trekker zelf maar weinig overblijft.

Wil men dus een daling van dit toerental tijdens het wegrijden voorkomen dan zal de koppeling betrekkelijk lange tijd moeten slippen. De hierdoor veroorzaakte temperatuursverhoging en slijtage van de wrijvingsplaten maakt het nodig dat men de motorkoppeling bij trekkers met onafhankelijke aftakasaandrijving zwaarder dient te bouwen dan bij de andere uitvoeringen.

 

c. Natte platenkoppelingen (Afb. A 78)

 

Bij trekkers die een groot vermogen moeten overbrengen past men wel enkele of meervoudige natte koppelingen toe. De druk op de koppelingsplaat of -platen wordt meestal verkregen door hefbomen in plaats van door veren.

De slijtage van de platen zal door tussenvoeging van olie of vet geringer zijn dan bij droge platen. Vooral bij het aankoppelen (slippen) zal een natte koppeling in het voordeel zijn.

Er moeten echter meestal meerdere platen achter elkaar toegepast worden om een voldoend groot vermogen over te brengen, aangezien de wrijving tussen de platen onderling geringer is dan bij de droge koppeling.

In fig. 1 is een natte koppeling met twee koppelingsplaten getekend. Door een oliekanaal uit het achterste krukaslager worden het kogellager op de as naar de versnellingsbak en de spiegleuven, waarop de ene gedreven plaat schuift, gesmeerd.

 

Blad 153 — Zie hierbij Afb. A 77 - A 78

 

Blad 152           Blad 154

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010