CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XV — KOPPELINGEN

 

Deze koppeling zal dus bij hoger toerental waarbij dus ook grotere krachten optreden minder gauw neiging hebben tot slippen. Deze koppeling is in tegenstelling met fig. 2 afb. A 75 uitgevoerd met een kogeldruklager, ter vermindering van de wrijving tussen draaiende drukvingers en stilstaande koppelingsbus.

Nog een afwijking met de hiervoor besproken koppelingen is het kogellager, waarmee de versnellingsbakas in het vliegwiel is gelagerd. Om zeker te kunnen zijn dat de koppeling niet slipt moet het pedaal een vrije slag hebben; dit is aangegeven in fig. 4. Deze vrije slag (3) varieert van 2 tot 4 cm afhankelijk van lengte van het koppelingspedaal.

Door middel van 1 en 2 kan de zaak bijgesteld worden.

 

b. Dubbele koppelingen (Afb. A 77)

 

Bij de dubbele koppeling zijn twee koppelingen, namelijk de motorkoppeling en de aftakaskoppeling in een geheel opgenomen. Het doel van deze constructie is om de aftakas onafhankelijk van de hoofdkoppeling met de motor te kunnen verbinden (zie verder aftakassen).

Het principe van de dubbele koppeling is afgebeeld in fig. 1 waarbij de drie bijzondere standen duidelijk uitkomen.

Aan beide zijden van de drijvende plaat, welke met bouten aan het vliegwiel is bevestigd, bevinden zich de twee koppelingsplaten. De gedreven plaat brengt met de linker koppelingsplaat de kracht van de motor over op de as naar de wisselbak, de andere koppeling zorgt er voor dat via een holle as de aftakas wordt aangedreven. De beide koppelingen worden bediend door één koppelingspedaal. Fig. 1 A laat de situatie zien wanneer het koppelingspedaal zich in de bovenste stand bevindt. In dit geval zullen de beide koppelingsplaten door de drukveren tegen de drijvende plaat gedrukt worden waarbij zowel de as naar de wisselbak als de holle as voor aandrijving van de aftakas met het vliegwiel verbonden zijn. Bij half intrappen van het pedaal wordt eerst de hoofdkoppeling ontkoppeld (fig. 1 B) en bij verder intrappen van het koppelingspedaal de hulpkoppeling van de aftakas (fig. 1 C). De stelboutjes van de drukvingers van de aftakaskoppeling liggen ongeveer 13 mm onder die van de motorkoppeling.

Bij de Fichtel en Sachs dubbele koppeling fig. 2 zijn twee koppelingen in een geheel opgenomen, waarvan de ene als motorkoppeling en de andere als aftakaskoppeling dienst doet.

De bediening van beide koppelingen geschiedt met hetzelfde hefboomstelsel; ook de koppelingsdruk wordt door dezelfde drukveren verkregen. De gedreven platen zijn verschillend in grootte; de naar het vliegwiel toe liggende plaat is in diameter groter en werkt op de massieve as voor aandrijving van de wisselbak, terwijl de kleine via de holle as de aftakas aandrijft.

Door de verschillende afmetingen van de platen wordt een gelijkmatige slijtage van de motor- en aftakaskoppeling verkregen. De wrijvingsplaat van de aftakaskoppeling zal minder slijten dan die van de motorkoppeling daar ze meestal veel minder gebruikt wordt. Zolang de slijtage van de beide wrijvingsplaten ongeveer gelijk blijft, kan de bij­stelling van de dubbele koppeling, evenals bij de enkelvoudige plaatkoppeling, geschieden door het opnieuw instellen van de noodzakelijke vrije slag van het koppelingspedaal.

 

 

Blad 152 — Zie hierbij Afb. A 76 - A 77

 

Blad 151           Blad 153

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010