CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XX — WIELEN

 

Paragraaf 80

SPOORBREEDTEREGELING (Afb. A 96 en A 97)

 

Vroeger, toen de trekker nog niet tussen de gewassen behoefde te werken was de spoorbreedte meestal niet regelbaar; tegenwoordig is deze regeling algemeen gebruikelijk.

Bij de Deutz trekker is de spoorbreedte in twee trappen regelbaar door het omkeren van de wielen, zie fig. 1 en 2.

De schijfwielen zijn uit het midden van de band tegen de naaf bevestigd. Plaatst men de banden naar binnen, dan is de spoorbreedte 1,27 m (zie fig. 1). In fig. 2 zien we de wielen omgedraaid met de banden naar buiten gericht en de spoorbreedte is dan 1,43 m.

Bij sommige trekkers is een gietijzeren verbindingsstuk tussen velg en as toegepast, waartegen de velg met uit het midden van de band geplaatste nokken kan worden bevestigd; de spoorbreedte is dan in vier trappen regelbaar. Door deze nokken binnen of buiten het verbindingsstuk en de band naar binnen of naar buiten te richten, kan men verschillende spoorbreedten bereiken.

In fig. 3 zien we de band naar binnen gericht en de nokken aan de binnenkant van het wiel bevestigd; de spoorbreedte is dan 1,02 m. Houdt men de band in dezelfde stand, maar brengt men de nokken tegen de buitenkant van het gegoten wiel aan, dan wordt de spoorbreedte 1,12 m (fig. 4).

In fig. 5 zijn de banden omgedraaid en met de nokken aan de binnenkant van het wiel bevestigd, de spoorbreedte is dan 1,22 m. Fig. 6 laat de spoorbreedte 1,32 m zien, waarbij de banden naar buiten gericht zijn en de nokken tegen de buitenkant van het wiel zijn aangebracht. In fig. 7 is de constructie van het achterwiel nog eens apart aangegeven. Bij het verwisselen van de banden moet men steeds op de draairichting letten.

In het gegoten wiel zijn twee uitsparingen aangebracht om de nokken aan de binnenkant van het wiel te kunnen brengen. De velg wordt door middel van velgnokken en twee klemmen en bouten aan de ene kant en twee excentrische klemmen en bouten aan de andere kant bevestigd. In fig. 8 is de verstelbare vooras van dit type trekker aangegeven. De vooras scharniert om een punt in het midden; in de vooras zijn de beide fuseebussen met platte stukken verschuifbaar en kunnen vastgezet worden met bouten. Hiermede kan men de spoorbreedte van de vooras in overeen­stemming brengen met die van de achteras.

Wanneer het verbindingsstuk tussen as en velg omkeerbaar wordt uitgevoerd, dan kan de spoorbreedte in zes of acht trappen geregeld worden (zie afb. A 97).

In fig. 1 ziet men de spoorbreedte van een David Brown trekker op 1,22 m afgesteld.

De holle kant van de verbindingsflens is hierbij naar binnen gericht, de banden ook en deze zijn met de velgnokken tegen de binnenkant van de flens bevestigd.

In fig. 2 heeft de flens dezelfde stand, de band ook, maar de velg is met de hoekstukken tegen de buitenkant van de flens bevestigd, waarbij de nokken naar buiten steken; de spoorbreedte is dan 1,32 m. Om een spoorbreedte van 1,42 m te kunnen verkrijgen, draait men de banden om en bevestigt deze met de hoekstukken tegen de binnenkant van de flens (fig. 3). Brengt men de banden in deze stand met de nokken tegen de buitenkant van de flens aan, dan is de spoorbreedte 1.52 m (zie fig. 4).

 

 

 

Blad 184 — Zie hierbij Afb. A 96, A 97

 

Blad 183           Blad 185

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010