CURSUS LANDBOUWTREKKERS
HOOFDSTUK XX — WIELEN
Paragraaf 78
WIELLAGERCONSTRUCTIES (Afb. A 95)
De wiellagering voor de achterwielen is besproken in paragraaf 71 de eindaandrijvingconstructies. Deze wiellagers zijn meestal niet nastelbaar. Met de voorwiellagers is dit in 't algemeen anders: de lagers zijn hier uitgevoerd als konische rollenlagers (fig. 1).
De wielas is voorzien van twee lagervlakken, een groot en een klein en de naaf is eveneens uitgerust met lagervlakken.
Het grote konische lager is tegengesteld aan het kleine aangebracht en wel zo, dat ze schuin naar elkander wijzen. Op het einde van de as is een draadeind aangebracht, waarop een kroonmoer is geplaatst die dient voor de afstelling van de lagerspeling.
Bij het afstellen moet men eerst de kroonmoer vast aandraaien, tot het wiel zwaar gaat lopen. Dit is nodig om er zeker van te zijn dat de lagers goed op hun plaats zitten. Daarna moet de moer steeds met 1/6 slag teruggedraaid worden totdat het wiel licht gaat lopen zonder dat er speling op de lagers merkbaar is. Dit is te controleren door het wiel heen en weer te drukken. Sommige fabrikanten geven het aantal slagen op welke de moer teruggedraaid moet worden. Ook wordt de speling wel gemeten met een voeler tussen kroonmoer en lagerconus (zie fig. 3). Na de afstelling wordt de kroonmoer met een splitpen geborgd.
De lagers worden veelal gesmeerd met lagervet, doch ook komt het voor dat gebruik gemaakt wordt van een dikke oliesoort. In de naaf is dan een aftapplug aanwezig.
Aan de buitenkant van de naaf wordt deze afgesloten door een stofkap met pakking en aan de binnenkant door een keerring en stofflens . Het aanbrengen van een smeernippel heeft meestal tot gevolg dat de keerring door het overvloedig smeren stuk wordt gedrukt. Beter is de naaf en lagers te demonteren, te reinigen en van nieuw lagervet te voorzien. Fig. 2 geeft een naafconstructie te zien van een trekker met een smal voorstel. Fig. 4 geeft nog een afwijkende asconstructie; de fusee-as is hier vervangen door een fuseepen.
Paragraaf 79
WIELCONSTRUCTIES (Afb. A 95)
De wielschijven van een trekker zijn te onderscheiden in gegoten (fig. 5), geperste (fig. 6) en gelaste of spaakwielen (fig. 7).
Gegoten wielschijven worden vooral bij trekkers met traploze wielverstelling toegepast, om ter plaatse van de bevestiging van wiel en as een stevig geheel te krijgen.
Geperste velgen zijn licht van gewicht en vinden een vrij algemene toepassing bij trekkers met spoorbreedteverstelling in trappen. Spaakwielen worden hoofdzakelijk bij Duitse trekkers toegepast en vormen met de velg één geheel, waardoor maar een geringe spoorbreedteverstelling mogelijk is.
Blad 183 — Zie hierbij Afb. A 95
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |