CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK XXI — HULPORGANEN AAN DE WIELEN

 

Paragraaf 83

ANTISLIPCONSTRUCTIES (Afb. A 99)

 

Het is vooral in een natte herfst vaak nodig extra grijpers naast de luchtband aan te brengen; voor het transport op de weg moeten deze intrekbaar zijn. In fig. 1 en 2 is een verstelbare constructie aangegeven. Het geheel is naast de band aangebracht en de grijpers kunnen naar buiten worden gebracht door de binnenste bevestigingsring met behulp van een tandsegment te verdraaien (rechtsom). De grijpers hebben aan de buitenkant van de plaat een vaste geleiding (zie fig. 1 en 2). Fig. 1 toont de stand als de grijpers zijn ingedraaid, terwijl fig. 2 de grijpers in uitgedraaide stand toont.

Bij deze constructies is het mogelijk zonder veel werk de trekker op transport te zetten.

Een andere constructie, die echter niet voor wegtransport geschikt is, is het non-slipwiel van Dijkstra (fig. 3), dat inplaats van de luchtband gebruikt moet worden.

In fig. 4 is de gecombineerde antislip- en kooiwielconstructie van Visser uit Nieuw-Vennep weergegeven. Elk wiel bestaat uit een schijf die met drie bouten tegen het trekkerwiel wordt gemonteerd en vijf antislip- of kooiwielsectoren die aan de schijf worden bevestigd.

De sectoren van het antislipwiel hebben elk twee spaken, waaraan platte uiteinden zijn aangebracht die dwarse kammen vormen. Ze zijn door een overlangse kam met elkaar verbonden. Ze zitten tussen een paar geleidingen op de schijf en rusten met het verbindingsstuk tegen een centrale ring. Hierop worden ze met een pen vastgezet. De antislipwielen kunnen zowel over als naast de band worden aangebracht.

De sectoren van het kooiwiel worden op dezelfde wijze bevestigd. De omtrek bestaat uit twee gebogen T-ijzers die door buizen zijn verbonden en die door spaken gesteund worden. In fig. 5 is de Oriam antislipketting weergegeven.

Over de luchtband worden een aantal scharnierende schoepen aangebracht die met schalmen aan elkaar zijn verbonden en aan de zijkanten van de band door kettingen bij elkaar worden gehouden.

De spanning van de kettingen moet aan beide kanten gelijk zijn, anders gaan de schoepen scheef zitten. Na het spannen moeten de schoepen gemakkelijk kunnen kantelen.

De spanning van de band is erg belangrijk en moet minstens 1,5 of 1,7 atm. bedragen.

Speciaal op afgesleten banden hebben de schoepen het meeste effect en is de beschadiging van de rubberband het geringst.

Bij het ondervinden van weerstand van de grond willen de schoepen achterover kantelen, maar dit wordt belet door de op de schoep aangebrachte plaat die dan op de band drukt. De schoepen zullen dus wanneer ze weerstand ondervinden steeds scheppend komen te staan. Een soortgelijk antislipwiel is de Greif (fig. 6).

Dit bestaat uit 5 dubbele beugels die aan weerszijden met stangen aan elkaar zijn verbonden. De beugels zijn twee aan twee aan elkaar bevestigd en door middel van verstelbare stangen met elkaar verbonden. Om beschadiging van de band te voorkomen moet de hand op maximumspanning worden gebracht.

De beugels zijn aan de onderkant waarmee ze op de band rusten rond uitgevoerd om beschadigen tegen te gaan.

 

 

Blad 189 — Zie hierbij Afb. A 99

 

Blad 188           Blad 190

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010