CURSUS LANDBOUWTREKKERS
HOOFDSTUK XXV — RUPSTREKKERS
Paragraaf 103
RUPSKETTING (Afb. A 123 en A124)
De rupsband bestaat uit schalmen die door middel van pennen en bussen aan elkaar zijn verbonden. Op de schalmen zijn de rijplaten met bouten aangebracht (zie fig. 5 en 6).
De schalmen zijn gegoten en hebben op de einden een gat. In het smalste gedeelte wordt een bus in het gat geperst. De bussen steken iets door en komen in het gat van de volgende schalm, waarin ze draaien kunnen. Dit is gedaan om het indringen van grond zoveel mogelijk te beperken.
De pen wordt in het brede gedeelte van de schalm geperst en is draaibaar in de bus. Het smalle gedeelte van een dubbele schalm is d.m.v. de bus verbonden en het daaromheen grijpend brede gedeelte d.m.v. de pen. Aan een zijde zijn de schalmen voorzien van gaten waarin de bouten voor de rijplaten bevestigd kunnen worden.
De rijplaten zijn aan de bovenkant voorzien van een grijper die dwars op de rijrichting staat.
Deze kunnen naar omstandigheden vergroot worden met hoekstalen. Voor wegtransport kunnen op de platen straatplaten worden gemonteerd, die over de grijpers komen te liggen en zo het wegdek beschermen tegen indringen van de grijpers.
Ook worden hiervoor wel teakhouten balken aangebracht, die tevens kunnen dienen om op slappe gronden het draagvlak te vergroten. Bij het aanbrengen van balken moet er om gedacht worden dat deze symmetrisch t.o.v. het hart der rollen zijn aangebracht, daar anders de ketting scheef gaat zitten en extra slijtage ontstaat.
Een kant van de rijplaat is iets naar beneden gebogen en de andere kant staat iets omhoog. Achter elkaar liggend vallen deze over elkaar heen. Bij voorwaartse beweging moet de omhoog gebogen kant achteraan komen daar deze anders gaat „scheppen".
De spaninrichting (fig. 7) dient om de rupsband te kunnen spannen. De veer oefent geen directe kracht uit op het geleidewiel, maar dient alleen om in te kunnen veren voor het geval er een steen of iets dergelijks tussen de rupsband en de rollen geraakt.
De slijtage aan rupsbanden is vrij groot te noemen. Voor trekkers werkend op zandgrond gaan de pennen en bussen ± 800 werkuren mee, voor de kleigrond bedraagt de looptijd ± 1400 uren.
Na deze tijd kunnen de pennen en bussen 180 ° worden gedraaid, waarna ze nog 3/4 van het eerder genoemde aantal draaiuren mee gaan voor ze vernieuwd worden.
Voor het draaien of vernieuwen is enig speciaal gereedschap en de nodige ervaring nodig.
In elke rupsband is een losneembare sluitpen aangebracht. Door de sluitpen op het geleidewiel te draaien kan ze na verwijdering van borging, moer of splitpennen, met een doorslag en een zware hamer uitgedreven worden (fig. 1, afb. A 124).
Is de ketting los dan kan de trekker achteruit op een paar balken of de nieuwe ketting gereden worden (fig. 3).
Na verwijdering van de rijplaten, kunnen met behulp van een speciale pers (fig. 2) de pennen uit de schalmen gedrukt worden en na het draaien van de bussen kunnen de pennen na ook 180 ° te zijn gedraaid, er weer in geperst worden. Dit geldt alleen voor rupsbanden met vaste bussen. Zijn de bussen draaibaar, dan behoeven alleen de pennen gedraaid te worden. De bussen slijten dan regelmatig af aan de omtrek.
Blad 224 — Zie hierbij Afb. A 123 en A 124
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |