Het materiaal is veelal St 60 of St 70, zodat de
boom
lichter en sterker is dan bij gebruik van St 37. Soms
wordt gelegeerd staal gebruikt, wat niet alleen een
grote trekvastheid, maar ook vaak nog andere gunstige
eigenschappen heeft. Sporadisch zijn nog houten ploeg-
bomen in gebruik.
de zuil
De zuil is het verbindingsstuk tussen de schaar, het
rister en de ploegboom. De vorm wordt bepaald door
de vorm van de boom en die van het rister. Er worden
zowel geperst stalen zuilen, fig. 26, als gegoten zuilen
toegepast.
het zoolijzer
Het zoolijzer zit achter aan de zuil en dient om de ploeg
zowel horizontaal tegen de wand van de voor, als ver-
ticaal tegen de bodem van de voor te steunen. De
doorsnede is meestal rechthoekig en aan het einde
wordt vaak een verbreding, de hak, aangebracht. De
hak is voor aanbouwploegen achter trekkers met auto-
matische diepteregeling en gewichtsoverdracht door
de hefinrichting overbodig; de op de ploeg werkende
verticale krachten worden door de trekker opgevangen.
Op zeer lichte gronden en bij ondiep ploegen, waarbij
de verticale krachten klein zijn, is het in vele gevallen
nog wel nodig om met een verend bevestigd steunwiel,
fig. 27, of slof bij wisselende ploegdiepte grotere verti-
cale krachten op te wekken.
De lengte van het zoolijzer heeft een grote invloed op
de gang van de ploeg. Men moet er bij trekkerploegen
met verwisselbare risters aan denken, dat het rister met
het langste zoolijzer altijd achteraan moet worden ge-
plaatst, want het achterste rister moet de grootste
krachten opvangen. Zou men er een rister met een kort
zoolijzer achter plaatsen, dan kan de ploeg scheef gaan
lopen.
De breedte en de dikte van het zoolijzer hangen samen
met de aard van de te ploegen grondsoort. Op losse
grond, die weinig weerstand kan bieden, heeft men een
groot zoolijzer nodig; op zware, stijve gronden kunnen
de afmetingen kleiner zijn.
fig. 27-I Verend steunwiel
|
fig. 24-I Gebogen ploegboom
fig. 25-I Ploegboomprofielen
fig. 26-I
|