fig. 36-I Verstelling
achterwiel van een aanhangploeg
A
Stelmof voor zijdelings stellen van het wiel
B
Stelbout voor verticaal stellen van het wiel
wielen
Aanhangtrekkerploegen lopen op twee of drie wielen.
Indien de ploeg door twee wielen wordt gedragen is
tussen de trekdriehoek en de bok op de ploeg een
ketting bevestigd, waardoor de ploeg bij het uit het
|
werk stellen achter geheven wordt, fig. 5. Een nadeel
van deze constructie is, dat de assen en wiellagers
zwaar worden belast en bij matig onderhoud snel
versleten zijn. Bij de meeste aanhangploegen worden
dan ook drie wielen aangetroffen. Deze kunnen alle
drie onafhankelijk van elkaar worden versteld. Bij het
in en uit het werk stellen zijn zij wel afhankelijk van
elkaar. De diepteregeling bevindt zich aan het bovenste
horizontale deel van de linkerwielas. Het stellen ge-
beurt door een schroefspil of een handel. De laatste
wordt langs een tandboog bewogen. De beste oplos-
sing is het stellen van de diepte met behulp van een
hydraulische cilinder. Deze verzorgt dan tevens het in
en uit het werk stellen van de ploeg, fig. 35. Geschiedt
de diepteregeling door een schroefspil of een handel
dan wordt de ploeg door een kapselautomaat in en uit
het werk gebracht (zie hoofdstuk VII).
De correctstelling, waarbij de ploeg meer overrug of
overbuik wordt gesteld, geschiedt door middel van een
schroefspil of handel, fig. 32. Het vlak stellen in de
voortbewegingsrichting kan door een stelmogelijkheid
bij het achterwiel geschieden, fig. 36. Door de mof A
naar links of naar rechts te draaien kan men het wiel
meer of minder naar het ongeploegde stellen. Door
draaien aan de bout B kan men het wiel hoger of lager
stellen.
|