hoofdstuk IV
machines en werktuigen
voor het poten van aardappelen
Inleiding
In vele gevallen zal er bij het klaarmaken van de grond
al rekening moeten worden gehouden met het feit dat deze aardappelen op
de een of andere wijze machinaal zullen worden gerooid. De grond moet
nl. zo goed mogelijk worden klaargemaakt, waarbij zo weinig mogelijk kluiten
worden gevormd. Ook bij het verder opruggen van de aardappelen zal men
er steeds naar moeten streven om geen kluiten in de rug te krijgen.
Aardappelen worden in ons land verbouwd op alle mogelijke verschillende
grondsoorten, van de lichte zandgronden tot de zwaardere kleigronden toe.
Het is voor de hand liggend, dat de voorjaarsgrondbewerking op deze gronden
verschillend zal moeten zijn om een zo goed mogelijk pootbed te verkrijgen.
Aardappelen poten is het leggen van aardappelen in een geul, of in tevoren
gemaakte kuiltjes, in de grond en het daarna weer toedekken van de aardappelen
met grond. Machines die dit werk kunnen doen, moeten dan ook het handwerk
zo dicht mogelijk benaderen. Ook met de machine wordt tevoren in de losgemaakte
grond een geultje gemaakt. De aardappelen worden dan al of niet mechanisch
op regelmatige afstanden in deze geul gelegd, waarna deze geul weer wordt
dichtgeploegd. Om het met de hand poten zo goed mogelijk te benaderen
zal een aardappelpootmachine aan bepaalde eisen moeten voldoen, en wel:
De aardappelen moeten alle op gelijke, instelbare, diepte kunnen worden
gepoot; bij voorgekiemde aardappelen het liefst met de kiemen naar boven.
Een gelijke pootdiepte is tegenwoordig vooral noodzakelijk om later bij
het rooien overal even diep zittende aardappelen te hebben. Nieuwe aardappelen
groeien nl. niet dieper dan de moederknol.
De afstand van de aardappelen in de rij moet zoveel mogelijk gelijk zijn.
Een onregelmatige stand zal bij de keuring van aardappelen voor pootgoed
moeilijkheden kunnen opleveren.
|
.
Bij meerrijige machines zal ook de onderlinge rijenafstand gelijk moeten
zijn. Ook de aansluitrijen moeten dan dezelfde afstand hebben.
Voorgekiemde aardappelen zullen met de pootmachine niet, of althans zo
weinig mogelijk mogen worden beschadigd.
De pootmachine zal geschikt moeten zijn om daarmee alle gangbare potermaten
te kunnen poten. De meest voorkomende maten zijn: 28-35 mm en 35-45 mm.
Bij uitzondering wordt ook nog wel 25-28 mm en 45-50 mm gepoot.
Aardappelpootmachines kunnen worden onderverdeeld in halfautomatische-
en automatische pootmachines. Daarnaast komen nog geulentrekkers, plantgatenmakers
en pootlorries voor.
§ 1 plantgatenmakers en geulentrekkers
De plantgatenmakers die in hoofdzaak op de lichtere gronden
worden gebruikt, omdat men daarmee in vierkantsverband kon poten, worden
meer en meer vervangen door automatische pootmachines, omdat deze laatste
een grote arbeidsbesparing geven. Ook het poten in vooraf getrokken geulen
komt steeds minder voor en wordt nog voornamelijk toegepast door pootgoedverbouwers
met een betrekkelijk kleine oppervlakte aardappelen. Het aantal pootlorries
is eveneens betrekkelijk gering en ook dit aantal neemt niet meer toe.
Het machinaal poten van aardappelen geschiedt steeds meer met half- en
volautomatische machines, omdat daarmee de meeste arbeid wordt bespaard.
Bovendien heeft men geleerd het pootgoed zo te laten voorkiemen dat kiembeschadiging
zoveel mogelijk wordt voorkomen.
|