In een legerend gewas zal de haspel veelal lager moeten zijn gesteld
dan in een staand gewas. Worden er halmen rnee naar boven genomen dan
staat de haspel te diep en soms ook nog te ver naar achteren. De schoven
moeten met het oog op de hanteerbaarheid iets boven het midden worden
gebonden. Men moet de bossenklopper en het bindapparaat dienovereenkomstig
stellen. Wil men dikkere schoven maken dan moet de afslag worden versteld.
Moeten de schoven vaster worden gebonden dan spant men de veer van de
afslag en niet zoals vaak wordt gedaan die van de touwspanner.
Er zijn verschillende oorzaken van knoperstoringen. Gelukkig is
hieraan in elk instructieboekje veel aandacht besteed. Het is bij het
opsporen en verhelpen nodig systematisch te werk te gaan en niet meer
dan één ding tegelijk te verstellen. Voor een snelle diagnose
is het van belang de bij de losse schoof behorende band op te zoeken en
te bekijken. In het algemeen is het zo, dat een rafelig eind op touwbreuk
wijst, bij een glad einde is het touw doorgesneden of losgeschoten.
De touwspanning is meestal ± 4 kg, de spanning op de touwhouder
16-18 kg, en die op de bek ± 8 kg. Men kan dit goed met een veerunster
controleren.
Het eind uit de naald is niet geknoopt, het andere wel.
De naald heeft het touw niet goed over de knoperbek en/of de touwhouder
gebracht.
fig. 31-IX
|
Dit kan komen door een verbogen of niet hoog genoeg gestelde naald. Het
kan ook zijn, dat de touwspanning veel te hoog is.
Het eind uit de naald is wel, dat uit de touwhouder niet geknoopt.
De touwhouder heeft het touw ontijdig losgelaten en was dus vet, te slap
gespannen of versleten. Bij de Mc.Cormick-knoper kan een goed vasthouden
worden verhinderd als er veel touwpluis tussen de touwhouderschijf en
de touwklem zit. Het touw is tijdens het vormen van de schoof van de knoperbek
geschoven. Dit kan komen door een te lage touwspanning, door een slingerende
afstrijker of doordat men een zwaar of bladrijk gewas met te weinig toeren
wil verwerken. Het stuwt dan bij de knoper op en drukt soms het touw van
de knoperbek. Het touw kan door een veel te hoge touwhouderspanning bij
het vormen van de lus niet meegeven, waardoor het tussen de bek en de
touwhouder breekt. In dit geval heeft het touw een rafelig eind.
De knoop is voltooid. Hij hangt met de gebroken band aan de bek.
De bek heeft de knoop niet losgelaten, waardoor de band bij het uitwerpen
brak.
Dus een te hoge bekspanning of een ingesleten knoperbek, fig. 31.
Beide einden zijn geknikt, maar niet geknoopt.
Dit komt omdat het touw bij het knopen uit de bek is geslipt.
Het kan een te lage knoperbekspanning zijn, maar ook een niet goed sluiten
van de knoperbek of een te vroeg doorsnijden van het touw.
Beide einden zijn afgebroken (rafelig).
Dit wordt veroorzaakt door een veel te strak gespannen touwhouder, zodat
het touw bij het vormen van de lus niet voldoende kan meegeven en beide
einden tussen de bek en de touwhouder breken.
Er is een lus om de schoof gelegd, maar de schoof zit nog aan het touw
uit de kluwen vast.
De naald heeft het touw niet in de touwhouder gebracht, zodat dit einde
niet is geknoopt en niet is doorgesneden. Dit kan komen doordat de naald
niet in orde of niet goed gesteld is. Het kan ook zijn dat stro o.i.d.
het touw belet goed in de touwhouder te komen. Een derde mogelijkheid
is een bot of kapot mesje.
Een grote bos wordt door een of meer abnormaal kleine gevolgd.
Dit komt door een onbetrouwbaar werkende grendel van de palkoppeling.
Deze moet worden bijgesteld of vernieuwd en soms van een nieuwe veer worden
voorzien.
Bij een Mc.Cormick type knoper wordt om de andere een gebonden en een
losse schoof uitgeworpen.
Dit komt doordat een van de twee nokken van de touwhouderschijf is afgebroken.
Voor de minder veelvuldig voorkomende en de voor bepaalde knopers meer
specifieke storingen willen wij naar de instructieboekjes verwijzen.
|