CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK III — MOTOR-ONDERDELEN

Paragraaf 8

ZUIGERS EN ZUIGERVEREN (Afb. A 8 en 9)

 

De zuiger brengt de druk der uitzettende gassen via zuigerpen en drijfstang over op de krukas.

Daar de verbranding plaats vindt onder hoge temperatuur en met zeer grote snelheid, is het begrijpelijk, dat de zuiger met enige speling in de cilinder (voering) moet passen. Ook kan de zuiger niet overal dezelfde diameter hebben omdat de kop meer materiaal bevat dan het overige deel en dus meer uitzet dan de dunnere mantel; bovendien is de temperatuur waaraan de kop blootgesteld wordt hoger dan aan de onderzijde. Het zal dus duidelijk zijn dat de zuiger in koude toestand iets konisch moet zijn. Is de zuiger op bedrijfstemperatuur, dan wordt zij door de ongelijke uitzetting weer cilindrisch en moet dan nog gemakkelijk beweegbaar zijn.

Hieruit volgt, dat de zuiger zelf niet voor de afdichting kan zorgdragen; daarvoor dienen de zuigerveren.

Voor langzaam lopende motoren wordt de zuiger meestal uit gietijzer samengesteld, maar bij snellopende motoren treft men vaak zuigers aan van een aluminiumlegering. Het voordeel hiervan is dat ze veel lichter zijn en dat daardoor bij iedere slag minder gewicht versneld en vertraagd behoeft te worden. Over het algemeen is de uitzetting groter dan van een gegoten ijzeren zuiger. Daarom wordt in deze zuigers wel een spleet aangebracht.

In fig. 1 is de doorsnede van een zuiger geschetst. De daarbij aangegeven maten geven de voornaamste afmetingen aan welke men op moet geven als van een motor het merk, het type en het bouwjaar niet bekend zijn. Deze afmetingen zijn meestal in Engelse duimen. Zijn de gegevens van de motor bekend, dan kan men beter een originele zuiger bestellen. Van gangbare typen zijn ook overmaatzuigers en veren verkrijgbaar. In fig. 1 is CD. de cilinderdiameter, P.D. de pendiameter, C.H. de compressiehoogte, terwijl H. de totale hoogte aangeeft. Bij het monteren van een spleetzuiger op de drijfstang of in de cilinder moet men er rekening mede houden, dat de zuiger ook zijdelingse (leibaan) druk op moet nemen. Volgens fig. 2 moet deze druk komen op de plaats, waar de spleet niet is.

De decentrering naast het middelpunt heeft tot doel de druk op de cilinderwand te verminderen; tijdens de werkslag, dus bij de grootste druk, staat de drijfstang meer rechtop onder de zuiger dan wanneer de krukas op het hart van de cilinder ligt.

In fig. 2a is een zuiger met drijfstang getekend waarbij de hartlijn van cilinder en krukas in één lijn liggen. Uit de krachtendriehoek blijkt dat de druk op de cilinderwand groter is dan in fig. 2. Bij sommige zuigers, vooral bij dieselmotoren, wordt boven de topveer nog een groef gestoken (zie fig. 3), welke dient om de warmte van de verbranding boven de zuiger te vertragen, zodat de bovenste zuigerveer (topveer) hier minder aan bloot wordt gesteld.

Deze groef zet zich betrekkelijk snel vol met kool; deze moet men echter niet verwijderen daar kool eveneens warmte-isolerend werkt. De zuigerspeling mag niet te groot zijn omdat de zuiger dan gaat kantelen, hetgeen lawaai, onregelmatige slijtage van de zuigerveren en toename van het olieverbruik tot gevolg heeft.

In fig. 4 is de controle van de zuigerspeling bij een Ford Dearborn-trekker-motor aangegeven.

 

 

Blad 18 — Zie hierbij Afb. A 8

 

Blad 17           Blad 19

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010