CURSUS LANDBOUWTREKKERS
HOOFDSTUK III — MOTOR-ONDERDELEN
Bij het vastdraaien van de bouten van de hoofdlagers kan men gebruik maken van een pondensleutel , ook wel torsie-, koppel- of momentsleutel genoemd (fig. 3).
Hiermede kunnen de bouten tot de juiste spanning worden aangetrokken. Het te zwaar aandraaien van bouten, vervaardigd uit materiaal met hoge trekvastheid doch weinig rek, kan breuk tot gevolg hebben.
Na het aandraaien moeten de bouten worden geborgd. In fig. 4 is de borging met ijzerdraad tot stand gekomen. Ook worden wel splitpennen, borgplaatjes en zelfborgende moeren gebruikt.
Het verdient aanbeveling steeds nieuwe splitpennen en borgplaatjes te gebruiken. Zelfborgende moeren verliezen na tweemaal los- en vastdraaien hun veiligheid van borging, zodat men bij de definitieve montage beter nieuwe moeren kan gebruiken.
In fig. 5 is de controle op de zijdelingse speling afgebeeld. Deze speling welke door middel van een voeler kan worden opgemeten mag .002"—.006" of 0,05—0,15 mm bedragen.
In fig. 6 is de afstelling van het distributietandwiel aangegeven. Bij het inzetten van de krukas moet men er steeds op letten, dat het merk op het krukastandwiel tussen de merken op het nokkenastandwiel valt. Ook moet het merk op het nokkenastandwiel vallen tussen de merken van het regulateurtandwiel , omdat van deze as meestal de magneet aangedreven wordt.
Op de krukas is een oliekeerring aangebracht; in het nokkenastandwiel is een drukstuk aangebracht, dat de nokkenas op zijn plaats houdt. Is de tandspeling van de distributietandwielen meer dan 0,15 mm, dan moeten deze vernieuwd worden omdat anders de openings- en sluitingstijden van de kleppen in het gedrang komen.
Bij motoren met distributiekettingen wordt een kettingspanner toegepast en kan soms het kettingwiel ten opzichte van de aandrijfflens van de nokkenas door toepassing van b.v. 16 en 18 gaten, 16 in flens-, 18 in kettingwiel, een kleine hoek worden gedraaid.
Vragen § 9.
1. Beschrijf het doel en de samenstelling van een drijfstang.
2. Welke delen hiervan zijn aan slijtage onderhevig en hoe lost men dit op?
3. Hoe moeten de drijfstangen gemerkt zijn of worden?
4. Waar moet men op letten voordat nieuwe lagers aangebracht worden?
5. Welke lagerspeling is toelaatbaar? Hoe kan men dit opmeten?
6. Waarop moet men letten bij het in elkaar zetten van de distributietandwielen?
7. Waarop dient men te letten bij het aanbrengen van oliekeerringen?
8. Hoe moeten de bouten aangedraaid en geborgd worden?
Blad 26 — Zie hierbij Afb. A 11
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |