CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK III — MOTOR-ONDERDELEN

 

De gassen, welke een zekere traagheid bezitten, zullen de cilinder nu zo goed mogelijk vullen. Hoewel de zuiger reeds aan de compressieslag begonnen is, worden er toch geen gassen teruggeblazen. Vooral bij een hoog toerental is dit van groot belang.

De uitlaatklep begint tijdens de werkslag reeds ± 45° voor het onderste dode punt te openen; dit om de afgewerkte gassen, welke bij het uitdrijven tijdens de uitlaatslag veel weerstand bieden, gelegenheid te geven reeds gedeeltelijk naar de uitlaat te ontsnappen. De klep sluit 5° na het bovenste dode punt. Op dit tijdstip is de inlaatklep reeds aan het openen; men noemt dit het overlappen van de kleppen. De uittredende gassen oefenen zodoende reeds een aanzuigende werking op de wegstromende gassen uit. Bij het afstellen van de distributietandwielen moet men rekening houden met de merken die hierop zijn aangebracht. Zijn deze onduidelijk of geheel vervaagd dan plaatst men de eerste zuiger in de hoogste stand en draait de nokkenas (zonder tandwiel) zover dat de inlaatklep begint te lichten en de uitlaatklep gaat sluiten. Na het aanbrengen van de distributietandwielen, rekening houdend met de schuinte der tanden, dient men het geheel nog eens nauwkeurig te controleren.

 

Paragraaf 12

 

KLEPPENMONTAGE EN -AFSTELLING (Afb. A14)

 

In fig. 1 van afb. A 14 is de plaatsing der kleppen van een viercilinder motor met staande kleppen (zijkleppen) afgebeeld.

De buitenste kleppen zijn in verband met de koeling steeds uitlaatkleppen . Daarna volgen aan weerskanten twee inlaatkleppen , terwijl in het midden twee uitlaatkleppen zijn aangebracht met daartussen ruimte voor de koeling. De grotere ruimte tussen de tweede en de derde cilinder is nodig om het middelste hoofdlager aan te kunnen brengen. Omdat de inlaatkleppen twee aan twee bij elkaar geplaatst worden en elk een aansluitopening naar het inlaatspruitstuk hebben, is de weg van de carburateur naar elk der vier cilinders vrijwel even lang. Dit is belangrijk voor een gelijkmatige vulling van de cilinders.

Meestal zijn de inlaatkleppen groter van diameter dan de uitlaatkleppen, omdat door de inlaatkleppen het gasmengsel door vacuüm (± ½ atm.) aangezogen moet worden, terwijl de uitlaatgassen onder vrij hoge druk (± 4 atm.) kunnen ontwijken.

In fig. 2 is de demontage der klepveren van een motor met staande kleppen aangegeven, waarbij gebruik gemaakt wordt van een klepveerlichter . Het gevorkte bovendeel drukt tegen de klep veer, terwijl het andere deel op het blok steunt. Door de handmoer te verdraaien gaan deze beide delen uit elkaar en wordt de veer ingedrukt. Zodra de veer voldoende ingedrukt is kunnen de klepspietjes verwijderd worden. Men moet hierbij oppassen dat de klepspietjes niet in het carter vallen. Hiervoor kunnen aparte opvangbakjes gebruikt worden (zie hoofdstuk gereedschap). Door de handmoer terug te draaien ontspant men de klepveer weer en kan de tang weggenomen worden, waarna ook de klepveer en de klepschotel vrijkomen. In fig. 3 is de demontage van hangende kleppen afgebeeld. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een ander type klepveertang . Een bout drukt boven op de klep, terwijl de klepveer door twee bekken ingedrukt wordt. De klepspieën zijn nu gemakkelijk uit te nemen, waarna de klepveer weer ontspannen kan worden.

Voor het opbergen van de gedemonteerde kleppen kan men gebruik maken van een plankje met acht gaten waarin de klepstelen ruim passen en waarvan het eerste gat gemerkt is.

 

Blad 29 — Zie hierbij Afb. A 13 en A 14

 

Blad 28a           Blad 30

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010