CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK I — WIELTREKKERS

 

4. DIFFERENTIEEL EN EINDAANDRIJVING. Het differentieel (eng. different = verschillend) dient om de beide aangedreven wielen, welke door één as aangedreven worden, met verschillende snelheden te laten draaien; dit is het geval bij het maken van bochten waarbij het binnenste wiel een kleinere afstand aflegt en dus minder omwentelingen maakt dan het wiel in de buitenbocht. Het differentieel bestaat uit een stelsel van — meestal konische — tandwielen.

Voor het maken van korte bochten kan men de trekkerwielen ook nog afzonderlijk afremmen.

Bij een auto is het differentieel direct verbonden met de beide halve wielassen, maar bij een trekker, waarvan de wielen veel minder omwentelingen per minuut maken, past men over het algemeen nog een extra vertraging, de eindaandrijving, door middel van tandwielen of ketting toe.

 

5. AFTAKAS EN RIEMSCHIJF. De aftakas bevindt zich achteraan de trekker; deze draait rechtsom (van achteren naar voren gezien) en maakt 540 omwentelingen per minuut bij vol toerental van de motor.

Deze aftakas dient voor de aandrijving van graanmaaierzelfbinder, maaibalk, aardappel- en bietenrooimachine enz.

Met de riemschijf of poelie worden stationaire machines, zoals dorsmachines, persen, inkuilmachines, aangedreven.

De riemschijf bevindt zich opzij of achteraan de trekker. Het toerental is meestal ¾ van het motortoerental; bij horizontale motoren zit de poelie soms direct op de krukas. Het toerental van aftakas en riemschijf is wel afhankelijk van het motortoerental doch niet van de stand van de wisselbak. Beide kunnen met een klauwkoppeling ingeschakeld worden. Zijn de achterwielen ontkoppeld, dan staan poelie en aftakas meestal ook stil.

Bij speciale aftakassen (evenredige en doordraaiende aftakassen) zijn afwijkende constructies toegepast.

 

6. TREKHAAK. Deze dient om werktuigen en voertuigen te kunnen verbinden aan de trekker. Meestal is de trekbalk overdwars en in de hoogte verstelbaar. Voor het trekken van wagens wordt dikwijls nog een tweede, hoger geplaatste, trekhaak aangebracht, welke voorzien dient te zijn van een veiligheidspal.

 

7. STUURINRICHTING. De trekker wordt bestuurd door middel van het stuurwiel, dat via een wormvertraging en een hefboomstelsel de voorwielen naar links of rechts verdraait.

De voorwielen draaien om scharnierpunten (fusees) op het eind van de vooras; deze vooras is weer enigszins scharnierend aan de trekker opgehangen, zodat de wielen de oneffenheden van de grond kunnen volgen.

 

 

Blad 3 – Zie hierbij Afb. A 1


 

Blad 2           Blad 4

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010