CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK III — MOTOR-ONDERDELEN

 

Na het warmdraaien is het noodzakelijk de bouten nog eens aan te halen , zonder dat de voorgeschreven aanzetspanning overschreden wordt. Het bijstellen van staande kleppen (fig. 6) kan het gemakkelijkst plaatsvinden voordat de cilinderkop gemonteerd is; na het wegnemen van het kleppendeksel kan het afstellen ook later plaatsvinden. Met de voeler controleert men de klepspeling , terwijl met twee steeksleutels de stelschroef van de klepstoter ingesteld wordt en daarna geborgd met een contramoer.

Bij sommige typen, o.a. Ford Dearborn, zijn tweedelige klepgeleiders toegepast, terwijl geen stelboutjes voorkomen; de speling moet verkregen worden door de klepstelen, welke aan de onderkant verdikt zijn, af te slijpen.

Is de speling te groot geworden, dan zal men de kleppen moeten vernieuwen; in enkele gevallen is oplassen en vlak slijpen van de klepsteel mogelijk. Steeds is het van belang de klepstoter flink naar beneden te tikken om er zeker van te zijn dat de kleppen goed op de nokkenas rusten, waarbij de nokkenas in de juiste stand moet staan.

Om zekerheid te hebben dat een klep, die men af wil stellen, niet gedeeltelijk gelicht is, moet men er voor zorgen, dat de zuiger van de betreffende cilinder in de compressiestand staat. Dit is bij langzaam doordraaien aan de kleppen te zien. De afstelvolgorde komt vanzelfsprekend overeen met de ontstekingsvolgorde.

Een andere mogelijkheid is om een klep van een bepaalde cilinder af te stellen terwijl de andere geheel geopend is.

In fig. 7 is het bijstellen van hangende kleppen aangegeven. Met een schroevendraaier wordt de stelbout 1 zover gedraaid tot men met voeler 3 de juiste speling tussen klepsteel en tuimelaar ingesteld heeft; hierna wordt contramoer 2 aangedraaid zodat de speling niet meer verandert. De speling is voor diverse merken en typen verschillend en is op afb. A 59 tot en met A 67 aangegeven.

Er dient goed opgelet te worden of de speling warm dan wel koud aangegeven is. Bij hangende kleppen moet na het aantrekken van de kopbouten de speling weer opnieuw gecontroleerd worden.

 

Vragen § 10, 11 en 12.

1. Hoe groot is de overbrenging van de nokkenasaandrijving bij een viertactmotor en waarom?

2. In hoeveel groepen kan men de kleppenbewegingen naar de stand van de kleppen indelen? Kent u van elk een voorbeeld?

3. Welke onderdelen komen bij iedere groep voor tussen nokkenas en klep en waarvoor dienen deze?

4. Bespreek de klepdiagrammen.

5. Beschrijf het afstellen van de distributietandwielen, indien geen merken aanwezig zijn.

6. Hoe zijn de kleppen in de regel geplaatst bij een viercilinder mengselmotor?

7. Beschrijf het demonteren van kleppen en het gereedschap dat men hierbij kan gebruiken.

8. Beschrijf het schuren en controleren van kleppen en zittingen.

9. Wanneer moeten klepgeleiders worden vernieuwd?

10. Hoe moet een koppakking worden aangebracht?

11. Bespreek het aanzetten van de kopbouten.

12. Hoe kan de klepspeling worden ingesteld en waarop moet men letten?

 

Blad 31 Zie hierbij Afb. A14

 

Blad 30           Blad 32

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010