CURSUS LANDBOUWTREKKERS
HOOFDSTUK IV — SMERING
Naast het cilindrische oliefilter zijn twee leidingen aangebracht. De onderste gaat naar de oliedrukmeter, de bovenste naar een verwisselbare smeeroliefilter. In het filterelement blijven de vuildelen uit de olie achter en de op deze wijze gezuiverde olie verlaat het filter aan de onderkant en kan door een leiding en een terugvoeropening naar het carter stromen. In fig. 2 van afb. A 16 is het smeersysteem van een Hanomag-trekker, type R 45 afgebeeld, waarbij het filter in serie is geplaatst. Vóór de tandradpomp is weer een oliezeef aangebracht, er achter is een overdrukventiel geplaatst dat opengaat als de smeeroliedruk hoger wordt dan 5 atm. Links van de pomp gaat de drukleiding naar het filter, waardoor bij dit systeem alle smeerolie moet passeren.
Van links naar rechts worden uit de hoofdleiding achter het filter de drukleidingen respectievelijk naar het voorste nokkenaslager, naar de as van een distributietandwiel, naar het voorste krukashoofdlager en vandaar uit naar de eerste drijfstang afgetakt.
Midden in de hoofdleiding gaat een aftakking naar beneden voor de smering van het middelste hoofdlager, die weer via de doorboorde krukwangen het tweede en derde drijfstanglager van olie voorziet.
Naar boven gaat een aftakking naar het middelste nokkenaslager en vervolgens naar de tuimelaaras, welke doorboord is om de tuimelaars te kunnen smeren.
Aan de rechterkant gaat een aftakking naar beneden voor smering van het achterste hoofdlager en het vierde drijfstanglager. Geheel rechts bevindt zich een terugvoeropening naar het carter, waarop een overdrukventiel is geplaatst, dat opent bij een druk van 2 1/2 atm. Het bezwaar van dit systeem is, dat wanneer het smeeroliefilter verstopt raakt, er geen olie naar het druksmeersysteem van de motor meer kan passeren. De oliedrukmeter is echter vlak achter het filter geplaatst, zodat direct zichtbaar wordt wanneer de smeerolie ophoudt met zijn taak te verrichten.
In fig. 1 van afb. A 17 is een schema afgebeeld van het smeersysteem dat voorkomt bij de Lanz-trekker (oud type).
De midden op de figuur afgebeelde oliepomp wordt door middel van een worm en een wormwiel aangedreven. Op de in het schema verticaal geplaatste as is o.a. een slingerschijf aangebracht, welke de plunjers van de oliepomp op en neer beweegt. De olie wordt vanuit een reservoir naar de pomp gezogen en door de plunjers naar de verschillende smeerpunten geperst.
Links op de figuur ziet men de smering van het linker krukaslager en rechts die van het andere hoofdlager. De smeerolie voor het drijfstanglager wordt ook via een aparte leiding toegevoerd. Deze olie komt dan in een tegen de krukwang aangebouwde ring vanwaar ze door de centrifugaalkracht naar het drijfstanglager gestuwd wordt.
Van de oliepomp af loopt verder een leiding naar de cilinderwand welke tevens dient om de zuiger en de zuigerpen te smeren. De olie waarmee het drijfstanglager en de hoofdlagers zijn gesmeerd verzamelt zich onder in het carter. Van de olie, waarmede de zuiger en de zuigerpen zijn gesmeerd, blijft weinig over. Toch wordt ook deze geringe hoeveelheid naar het carter teruggevoerd. Die moet hieruit verwijderd worden daar anders de kans bestaat, dat deze hoeveelheid samen met de lucht naar de cilinder wordt gevoerd. Wanneer dit gebeurt loopt de motor nl. kans op hol te slaan. Om dit te voorkomen wordt de olie door een apart pompje uit het carter gezogen en naar een filter gevoerd. Dit filter is in het oliereservoir aangebracht (zie fig. 5).
Blad 35 — Zie hierbij Afb. A 16 en A 17
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |