CURSUS LANDBOUWTREKKERS

HOOFDSTUK IV — SMERING

 

d. Plunjerpomp (fig. 4).

Bij sommige trekkers komt een oliepomp van het plunjersysteem voor. Op de krukas van de motor bevindt zich een excentriek , waar omheen een bronzen excentriekbeugel is aangebracht welke een witmetalen voering heeft. Aan deze beugel is een plunjer verbonden, welke doorboord is en op het eind een kogelklep bevat.

De plunjer steekt in het plunjerhuis, dat tijdens het draaien van de motor om een pen kan schommelen.

Bij de hoogste stand van de plunjer wordt een opening vrijgemaakt, waardoor de olie uit het carter door een zeef in het plunjerhuis kan stromen. Gaat de plunjer naar beneden, dan wordt eerst de opening afgesloten en daarna de olie in het plunjerhuis samengedrukt.

De kogel in de doorboorde plunjer gaat omhoog, zodat de samengeperste olie door een groef in de beugel en een schuine doorboring in de krukas naar de lagers wordt geperst.

Daarom moet men bij het opsluiten van de lagers ook extra aandacht besteden aan de passing van de excentriekbeugel. Is deze ruim, of zijn er stukjes witmetaal uitgebroken, dan zal de olie weglekken en niet naar de krukaslagers worden geperst.

Bij de meeste wieltrekkers is de oliepomp in een verdiept gedeelte van het carter aangebracht. Aangezien deze trekkers tijdens het werk niet veel van de horizontale stand afwijken, kan de oliepomp steeds olie uit deze ruimte aanzuigen.

Komt de trekker door onvoorziene omstandigheden eens met de voorwielen in een sloot of diepe greppel terecht, dan is het wenselijk eerst smeerolie bij te vullen voordat wordt getracht de trekker er op eigen kracht weer uit te krijgen.

Bij rupstrekkers die gemakkelijk steile hellingen kunnen nemen is het noodzakelijk, dat de smeerolievoorziening hierop is ingericht en wel met een

 

e. Dubbele tandradpomp (fig. 5 en 5a, afb. A18).

Hierbij worden twee stellen tandwielen toegepast, waarvan de constructie

veel overeenkomt met die van fig. 1.

Gaat de trekker aan de voorkant omhoog, dan blijft er zoveel smeerolie in het verdiepte carterdeel over, dat de zeef nog onder de olie blijft. Gaat de trekker aan de voorkant sterk omlaag, dan zal de olie uit het verdiepte carterdeel weg kunnen stromen, zodat de zeef boven de olie komt en de oliepomp lucht kan aanzuigen (zie fig. 5a).

Bij een dergelijke hellende stand loopt de smeerolie naar voren en komt met een zuigleiding in aanraking, die met het huis van het tweede stel tandwielen in verbinding staat. Dit tweede stel tandwielen zuigt de olie door de zuigleiding op en perst het naar een opening in het pomphuis, waardoor de olie op de zeef van de zuigopening van het onderste stel tandwielen terecht komt. Op deze wijze wordt voorkomen, dat de pomp lucht zal kunnen aanzuigen en blijft de smering onder alle omstandigheden gehandhaafd.

De aandrijving van de tandwielen vindt plaats door de nokkenas met behulp van schroefwielen .

 

f. De ontlastklep (fig. 6).

De ontlastklep dient om een te hoge smeeroliedruk te voorkomen; ze kan aangebracht zijn in de pomp of ergens in de drukleiding.

 

 

Blad 38 — Zie hierbij Afb. A 18

 

Blad 37           Blad 39

Inhoudsopgave

 





Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010