CURSUS LANDBOUWTREKKERS
HOOFDSTUK IV — SMERING
Met de ontlastklep kan men de oliedruk regelen. Onderaan bevindt zich de aansluiting op de persleiding . Daar is een kogelklep aangebracht, die door een veer op de zitting wordt gedrukt. De spanning van de veer is met een stelbout , voorzien van een contramoer, te regelen. Loopt de druk van de olie te hoog op dan wordt de kogel gelicht en de overtollig opgepompte smeerolie vloeit door de overloop in het carter terug. Als de pomp goed functioneert moet de overloop steeds werken. In fig. 7 is een complete smeeroliepomp van een Farmall-trekkermotor afgebeeld. Het schroefwieltje boven op as 1 wordt aangedreven door de nokkenas. Aan de onderkant van deze as ziet men het stel tandwielen 2 van de tandradpomp. De aangezogen olie passeert eerst een zeef 3 en wordt dan door de tandwielen naar boven geperst. Op de plaats waar de olie het pomphuis verlaat, bevindt zich de aansluiting op de smeerleidingen. Naast de tandradpomp is de ontlastklep 4 aangebracht. Wordt de druk van de olie te hoog, dan wordt de veer ingedrukt en wordt een gedeelte van de samengeperste olie weer naar de inlaatkant van de tandradpomp gevoerd. In fig. 8 is de smeeroliepomp met regelkleppen van een Caterpillar afgebeeld. Tussen de zuigopening en de tandwielen van de smeeroliepomp is een regelschuif geplaatst. Wanneer de motor koud gestart wordt staat de regelschuif geheel open en werkt de pomp op de grootste capaciteit. De druk kan oplopen tot 100 lbs/sq" = ± 7 kg/cm2. Wordt de druk hoger dan opent de ontlastklep zich.
Bij normale oliepompen is de druk bij koud starten hoogstens 5 kg/cm2. Een zeer hoge oliedruk bij het starten onder lage bedrijfstemperatuur voorkomt slijtage aan de draaiende delen van de motor. Deze hoge smeeroliedruk heeft bij een warme motor bezwaren in verband met oliekeerringen en dergelijke, waardoor olieverlies kan optreden. Om olieverlies onder normale bedrijfstemperaturen te voorkomen, is onder aan het hoofdlager een regelleiding verbonden, welke in verbinding staat met de regelschuif. Zodra de smeerolie dunner wordt komt er ook samengeperste olie in de regelleiding. De olie wordt dan achter de regelschuif gevoerd waardoor de toevoer naar de smeeroliepomp gedeeltelijk geknepen wordt. De capaciteit van de smeeroliepomp komt daardoor op normaal niveau.
Paragraaf 16
SMEEROLIEFILTERS (Afb. A19).
Een smeeroliefilter dient de in het carter en door de leidingen circulerende smeerolie van metaal- en kooldeeltjes, afkomstig van slijtage en verbranding, te zuiveren. Door deze filters op tijd schoon te maken of te vernieuwen kan de levensduur van de motor aanmerkelijk worden vergroot. Er bestaan verschillende soorten van smeeroliefilters; er zullen vier belangrijke typen worden besproken. Het eerste is ook reeds in het schema van fig. 2 van afb. A 15 opgenomen en in fig. 1 en la van afb. A 19 getekend. Aan de onderkant is de aansluiting van de oliedrukleidin g aangebracht. De olie wordt door een nauw pijpje naar boven geperst en kan door het filter naar beneden zakken en vervolgens in het carter terugstromen. Aan deze filters is vaak een manometer verbonden voor het controleren van de oliedruk. Deze wijst bij een draaiende koude motor een hogere waarde aan, omdat de smeerolie dan nog dik is. Als de motor warm wordt zakt de druk en moet dan, afhankelijk van het type motor, 1½—2 atm. bedragen.
Blad 39 — Zie hierbij Afb. A 18 en A 19
|
Copyright © Gerard Hoogendoorn 2000-2010 |